Linee guida per l'insegnamento +/- 15 minuti
In deze les leer je de trappen van vergelijking in het Nederlands: de stellende trap (groot), vergrotende trap (groter), en overtreffende trap (het grootst). Ontdek ook onregelmatige vormen zoals beter en best.
- Il grado positivo è l'aggettivo qualificativo semplice.
- Il comparativo si usa per fare un paragone.
- Davanti al superlativo si usa un articolo.
| Trap (grado) | Uitgang (uscita) | Voorbeelden (Esempi) |
|---|---|---|
| Stellende trap (grado positivo) | - | groot, mooi, dik, klein, lief |
| Vergrotende trap (grado comparativo) | -er | groter, mooier, dikker, kleiner, liever |
| Overtreffende trap (Superlativo) | het/de -st(e) | het grootst, het mooist, het dikst, het kleinst, het liefst |
Eccezioni!
- Il comparativo di maggioranza usa dan: Questo huis is kleiner dan dat huis.
- Forme irregolari: goed → beter → best, veel → meer → meest, graag → liever → liefst, weinig → minder → minst.
Esercizio 1: Trappen van vergelijking
Istruzione: Inserisci la parola corretta.
zachter, liefste, zuurste, zoetst, luider, beter, minst, zouter
1.
Zout:
De soep is ... geworden nadat ik zout heb toegevoegd.
(La zuppa è diventata più salata dopo che ho aggiunto il sale.)
2.
Zacht:
Mijn kussen is ... dan dat van jou.
(Il mio cuscino è più morbido del tuo.)
3.
Zuur:
De citroen is het ... fruit.
(Il limone è il frutto più acido.)
4.
Graag:
Ik eet het ... zoete snoepjes.
(Mi piacciono soprattutto le caramelle dolci.)
5.
Luid:
Kan je wat ... spreken? Ik hoor je niet goed.
(Puoi parlare un po' più forte? Non ti sento bene.)
6.
Weinig:
In het donker kan ik het ... zien.
(Al buio vedo di meno.)
7.
Goed:
Verse bloemen ruiken ... dan oude bloemen.
(I fiori freschi odorano meglio dei fiori vecchi.)
8.
Zoet:
Dit snoepje is het ....
(Questa caramella è la più dolce.)
Esercizio 2: Scelta multipla
Istruzione: Scegli la soluzione corretta
1. Dit huis is ______ dan dat huis.
(Questa casa è ______ di quella casa.)2. De appel is ______ dan de peer.
(La mela è ______ della pera.)3. Dat is ______ schilderij van het museum.
(Questo è ______ quadro del museo.)4. Deze geur is ______ sterk dan die van gisteren.
(Questo profumo è ______ forte di quello di ieri.)5. Ik luister ______ naar klassieke muziek dan naar rockmuziek.
(Preferisco ascoltare ______ musica classica piuttosto che musica rock.)6. Dit is ______ hotel in de buurt.
(Questo è ______ hotel del quartiere.)
