Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Leer hoe je het Duitse Perfekt vormt met de hulpwerkwoorden ‚sein‘ en ‚haben‘. Ontdek wanneer je welk hulpwerkwoord gebruikt, hoe de zin wordt opgebouwd, en bekijk praktische voorbeelden met werkwoorden zoals ‚gehen‘ en ‚bestellen‘. Inclusief tips over verschillen met het Nederlands.
  1. De voltooid tegenwoordige tijd bestaat altijd uit twee delen: een hulpwerkwoord (sein of haben) in de tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord (Partizip II) van het hoofdwerkwoord.
  2. Het hulpwerkwoord staat altijd op de tweede plaats, het voltooid deelwoord (Partizip II) aan het einde van de zin.
  3. „Haben“ gebruik je bij de meeste werkwoorden, „sein“ gebruik je bij werkwoorden van beweging of toestandsverandering.
Person (Persoon)Hilfsverb (sein) (hulpwerkwoord (zijn))
z.B. gehen  (bijv. gaan)
Partizip II (Voltooid deelwoord)Hilfsverb (haben) (hulpwerkwoord (hebben))
z.B. bestellen (bestellen)
Partizip II (Voltooid deelwoord)
Ichbingegangen

Beispiel: Ich bin zum Restaurant gegangen.
habe

bestellt

Beispiel: Ich habe Essen bestellt.

Dubisthast
Er/sie/esisthat
Wirsindhaben
Ihrseidhabt
Siesindhaben

Uitzonderingen!

  1. Sommige werkwoorden van beweging hebben „hebben“ nodig als ze met een lijdend voorwerp verbonden zijn: Er hat das Fahrrad gefahren (Akkusativobjekt!)
  2. Sommige werkwoorden kunnen beide gebruiken, afhankelijk van de betekenis: Ich habe geschlafen (toestand) -> Ich bin eingeschlafen (toestandsverandering)

Oefening 1: Das Perfekt: Bildung mit „sein“ und „haben“

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

gekommen, habe, getrunken, gegessen, habt, gefahren, ist, gegangen, bestellt, haben, bist, hast

1.
Gehen: Du ... zur Bar ....
(Lopen: Je bent naar de bar gegaan.)
2.
Kommen: Der Kellner ... sofort an den Tisch ....
(De ober is meteen naar de tafel gekomen.)
3.
Trinken: Ihr ... ein Bier ....
(Drinken: Jullie hebben een biertje gedronken.)
4.
Essen: Wir ... den Salat ....
(Eten: We hebben de salade gegeten.)
5.
Fahren: Deine Schwester ... zur Pizzeria ....
(Rijden: Je zus is naar de pizzeria gereden.)
6.
Bestellen: Du ... ein leckeres Gericht ....
(Bestellen: je hebt een heerlijk gerecht besteld.)
7.
Bestellen: Ich ... nur ein Getränk ....
(Bestellen: Ik heb maar één drankje besteld.)
8.
Essen: Ihr ... in der Pizzeria ....
(Eten: Jullie hebben in de pizzeria gegeten.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ich habe gestern ein neues Buch _______.

(Ik heb gisteren een nieuw boek _______.)

2. Wir sind letzte Woche nach Berlin _______.

(Wij zijn vorige week naar Berlijn _______.)

3. Er hat die Speisekarte _______.

(Hij heeft de menukaart _______.)

4. Sie hat das Essen _______.

(Zij heeft het eten _______.)

5. Ich bin heute früh _______.

(Ik ben vanochtend vroeg _______.)

6. Wir haben viel Arbeit _______.

(Wij hebben veel werk _______.)

Het Perfekt: Opbouw met „sein“ en „haben“

In deze les leer je hoe je het Perfekt in het Duits vormt met de hulpwerkwoorden „sein“ en „haben“. Het Perfekt is een veelgebruikte verleden tijd die altijd bestaat uit twee delen: het hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord (Partizip II) van het hoofdwerkwoord.

Gebruik van „sein“ en „haben“

Het hulpwerkwoord „sein“ gebruik je bij werkwoorden die beweging of een verandering van toestand uitdrukken, zoals „gehen“ (gaan) in de zin „Ich bin gegangen.“ Voor de meeste andere werkwoorden gebruik je „haben“, bijvoorbeeld „bestellen“ (bestellen) in „Ich habe bestellt.“

Belangrijke aandachtspunten

  • Het hulpwerkwoord staat altijd op de tweede plaats in de zin.
  • Het voltooid deelwoord komt altijd aan het einde van de zin.
  • Sommige werkwoorden van beweging gebruiken „haben“ als ze een object hebben: „Er hat das Fahrrad gefahren.“
  • Enkele werkwoorden kunnen beide hulpwerkwoorden gebruiken afhankelijk van de betekenis: „Ich habe geschlafen“ (toestand) versus „Ich bin eingeschlafen“ (toestandverandering).

Praktische voorbeelden

sein: Ich bin zum Restaurant gegangen.
haben: Ich habe Essen bestellt.

Verschillen met het Nederlands

In het Nederlands gebruik je voor de voltooid tegenwoordige tijd meestal „hebben“ als hulpwerkwoord, bijvoorbeeld „ik heb besteld“. Maar voor werkwoorden van beweging gebruik je soms ook „zijn“, net als in het Duits, bijvoorbeeld „ik ben gegaan“. De keuze hangt hier ook af van de betekenis en of er sprake is van een verandering van toestand. Let op dat de woordvolgorde in het Duits strikt is: het hulpwerkwoord staat altijd tweede, en het voltooid deelwoord altijd aan het einde van de zin.

Nuttige woorden:

  • „sein“ – zijn
  • „haben“ – hebben
  • „gegangen“ – gegaan
  • „bestellt“ – besteld

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Sophie Schmidt

Internationaal administratief management

Würzburger Dolmetscherschule

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

dinsdag, 15/07/2025 02:07