Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Deze les behandelt het Duitse gebruik van „Es gibt" en „sein" om bestaan en locaties aan te geven. Leer het verschil tussen deze uitdrukkingen, met praktische voorbeelden zoals „Es gibt einen Garten" versus „Der Garten ist groß." Begrijp hoe „Es gibt" staat voor het bestaan van iets met de accusatief, terwijl „sein" gericht is op locatie en toestand. De les vergelijkt ook deze constructies met het Nederlands, zodat je ze correct kunt toepassen in dagelijks taalgebruik.
  1. Als je wilt uitdrukken dat iets bestaat → es gibt
  2. Wanneer je wilt uitdrukken waar of hoe iets is → zijn
Ausdruck (Uitdrukking)Benutzung (Gebruik)Beispiele (Voorbeelden)
„Es gibt“Existenz / Verfügbarkeit (Bestaan / beschikbaarheid)
 Es gibt einen Garten.
 Es gibt eine Küche im Haus.
 Es gibt viele Zimmer.
„Sein“Ort / Zustand (Plaats / toestand)
Der Garten ist groß.
Die Küche ist im Haus.
Die Zimmer sind groß.

Uitzonderingen!

  1. Bij „es gibt“ wordt altijd de accusatief gebruikt.

Oefening 1: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Es ___ ein Sofa im Wohnzimmer.

(Er ___ een bank in de woonkamer.)

2. Der Esstisch ___ neben dem Fenster.

(De eettafel ___ naast het raam.)

3. Es ___ einen Schreibtisch im Zimmer.

(Er ___ een bureau in de kamer.)

4. Das Bett ___ unter dem Fenster.

(Het bed ___ onder het raam.)

5. Es ___ drei Stühle im Esszimmer.

(Er ___ drie stoelen in de eetkamer.)

6. Der Schrank ___ neben der Tür.

(De kast ___ naast de deur.)

Begrijp het gebruik van „Es gibt" en „sein" in het Duits

In deze les leer je het verschil tussen twee veelvoorkomende Duitse uitdrukkingen: „Es gibt" en „sein". Beide hebben te maken met het aangeven van bestaan en locaties, maar ze worden in verschillende situaties gebruikt. Het is essentieel om te weten wanneer je welke vorm toepast om correcte en begrijpelijke zinnen te maken.

Wanneer gebruik je „Es gibt"?

„Es gibt" betekent letterlijk „er is/er zijn" en gebruik je om aan te geven dat iets bestaat of beschikbaar is. Hierbij staat het object altijd in de accusatief. Bijvoorbeeld: Es gibt einen Garten. betekent „Er is een tuin." Het benadrukt het feit dat iets er is, zonder verdere beschrijving van locatie of staat.

Wanneer gebruik je „sein"?

Het werkwoord „sein" (zijn) gebruik je om te praten over de plaats, toestand of eigenschap van iets. Bijvoorbeeld: Der Garten ist groß. Dit betekent „De tuin is groot," waarbij je een kenmerk of locatie beschrijft.

Belangrijke verschillen en voorbeelden

  • „Es gibt" maakt een algemene uitspraak over het bestaan van iets:
    Es gibt viele Zimmer.
  • „Sein" richt zich op beschrijving en plaatsing:
    Die Zimmer sind groß.

Vergelijking met het Nederlands

In het Nederlands gebruiken we vaak „er is" of „er zijn" om het Duitse „Es gibt" te vertalen, zoals in „Er is een keuken." Voor „sein" is de vertaling meestal „zijn", dat ook eigenschappen en locaties aangeeft. Let op dat in het Duits bij „es gibt" altijd de accusatief wordt gebruikt, iets wat in het Nederlands niet op dezelfde manier voorkomt. Bovendien vermijd je in het Duits met „sein" de directe bevestiging van bestaan, en focus je op kenmerken of locaties, wat subtieler kan zijn dan het Nederlandse gebruik.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Sophie Schmidt

Internationaal administratief management

Würzburger Dolmetscherschule

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

dinsdag, 15/07/2025 04:45