Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten
Ontdek in deze les hoe je in het Duits vragen stelt met de juiste woordvolgorde, zoals bij Ja/Nein-Fragen (Hast du?), W-Fragen (Wann gehst du?), en het gebruik van 'es gibt' (Gibt es?). Leer ook hoe je ontkennende vragen maakt met 'nicht' en beleefde verzoeken met 'möchtest'.
Fragetyp (Vragensoort) | Beispiel (Voorbeeld) | Struktur (Structuur) |
---|---|---|
Ja/Nein-Fragen (Ja/Nee-vragen) | Hast du einen Hund? | Verb + Personalpronomen + Objekt (Werkwoord + persoonlijk voornaamwoord + lijdend voorwerp) |
W-Fragen (mit Fragewort) (W-vragen (met vraagwoord)) | Wann gehst du zur Schule? | Fragewort + Verb + Personalpronomen + Objekt (vraagwoord + werkwoord + persoonlijk voornaamwoord + lijdend voorwerp) |
Fragen mit „es gibt“ (Vragen met „er is”) | Gibt es einen Park hier? | "Gibt es" + Objekt (Is er + object) |
Verneinung in Fragen (Ontkenning in vragen) | Kommst du nicht heute? | Verb + Personalpronomen + nicht (Werkwoord + persoonlijk voornaamwoord + niet) |
Fragen mit „möchte“ (Vragen met „möchte“) | Möchtest du Kaffee? | "Möchte" + Personalpronomen + Objekt (Wil + persoonlijk voornaamwoord + lijdend voorwerp) |
Oefening 1: Fragen stellen - Verbposition im Satz
Instructie: Vul het juiste woord in.
Kommt, Möchtest, machst, nicht, Fährst, Gibt es, Was, Warum, lernst, Ist
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. ___ du heute Zeit?
(___ je vandaag tijd?)2. Wann ___ der Kurs?
(Wanneer ___ de cursus?)3. ___ es hier einen Supermarkt?
(___ is hier een supermarkt?)4. Kommst du heute ___ zur Arbeit?
(Kom je vandaag ___ naar het werk?)5. ___ du einen Kaffee?
(___ je een koffie?)6. Wo ___ du in Deutschland?
(Waar ___ je in Duitsland?)