Leer hoe je in het Duits correcte vragen stelt met de juiste werkwoordpositie. Oefen vraagwoorden, werkwoordvervoegingen en praktische dialogen voor dagelijks gebruik. Deze A1-les helpt je met het begrijpen en gebruiken van basale Duitse vraagzinnen en antwoordstructuren.
Woordenschat (17) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Orden de volgende woorden in de twee categorieën 'vraagwoorden' en 'antwoorden en uitspraken' om hun betekenis beter te begrijpen.
Fragewörter
Antworten und Aussagen
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
Fragen
Vragen
2
Falsch
Verkeerd
3
Wie?
Hoe?
4
Bedeuten
Betekenen
5
Seit wann?
Sinds wanneer?
Übung 5: Gespreksoefening
Anleitung:
- Maak een zin die bij de afbeelding past, gebruik een vraag. (Maak een zin die bij de afbeelding past, met een vraag.)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Wann ___ du heute nach Hause?
(Wanneer ___ je vandaag thuis?)2. Was ___ du nach der Arbeit?
(Wat ___ je na het werk?)3. ___ du Kaffee oder Tee?
(___ je koffie of thee?)4. ___ das Thema heute interessant?
(___ het onderwerp vandaag interessant?)Oefening 8: Dingen vragen
Instructie:
Werkwoordschema's
Fragen - Vragen
Präsens
- ich frage
- du fragst
- er/sie/es fragt
- wir fragen
- ihr fragt
- sie/Sie fragen
Antworten - Antwoorden
Präsens
- ich antworte
- du antwortest
- er/sie/es antwortet
- wir antworten
- ihr antwortet
- sie/Sie antworten
Wohnen - Wonen
Präsens
- ich wohne
- du wohnst
- er/sie/es wohnt
- wir wohnen
- ihr wohnt
- sie/Sie wohnen
Oefening 9: Fragen stellen - Verbposition im Satz
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Vragen stellen - werkwoordpositie in de zin
Toon vertaling Toon antwoordenKommt, Möchtest, machst, nicht, Fährst, Gibt es, Was, Warum, lernst, Ist
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Fragen vragen Delen Gekopieerd!
prasens
Duits | Nederlands |
---|---|
(ich) frage | ik vraag |
(du) fragst | jij vraagt |
(er/sie/es) fragt | hij/zij/het vraagt |
(wir) fragen | wij vragen |
(ihr) fragt | jullie vragen |
(sie) fragen | zij vragen |
Antworten antwoorden Delen Gekopieerd!
prasens
Duits | Nederlands |
---|---|
(ich) antworte | ik antwoord |
(du) antwortest | jij antwoordt |
(er/sie/es) antwortet | hij/zij/het antwoordt |
(wir) antworten | wij antwoorden |
(ihr) antwortet | jullie antwoorden |
(sie) antworten | zij antwoorden |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Duits oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Vragen stellen in het Duits: het belang van de werkwoordpositie
Deze les behandelt het stellen van vragen in het Duits, een fundamentele vaardigheid op A1-niveau. Je leert hoe je correcte zinsvolgorde gebruikt bij het formuleren van vragen, zoals in de voorbeelden: "Wo lernst du Deutsch?", "Warum machst du diese Übung?" en "Gibt es einen Supermarkt in der Nähe?". De juiste plek van het werkwoord – meestal de tweede positie in de zin – is hierbij essentieel.
Vraagwoorden en antwoorden
Een belangrijk onderdeel van de les is het onderscheid tussen vraagwoorden (wie, wat, waarom, wanneer, hoe) en antwoordwoorden. Je oefent met het herkennen en gebruiken van vraagwoorden zoals Wer, Was en Warum, en leert bijpassende antwoorden formuleren.
Praktische dialogen voor dagelijks gebruik
De les bevat ook praktische dialogen, bijvoorbeeld in een café bestellen, vragen naar de weg, en iemand op het werk leren kennen. Dit maakt de theorie direct toepasbaar in echte situaties, met voorbeeldzinnen zoals "Entschuldigung, wo ist der Bahnhof?" of "Möchten Sie Kaffee oder Tee?".
Werkwoordvervoeging en korte verhaaltjes
Daarnaast oefen je met werkwoordvervoegingen van belangrijke sterke en zwakke werkwoorden als fragen (vragen), antworten (antwoorden) en wohnen (wonen) in de tegenwoordige tijd. Een kort verhaaltje helpt om deze vormen in context te begrijpen en te gebruiken.
Belangrijkste verschillen met het Nederlands
In het Duits staat het werkwoord vaak op de tweede plaats in de zin, ook in vragen zonder vraagwoord, wat anders is dan in het Nederlands waar het werkwoord meestal na het onderwerp komt. Bijvoorbeeld: Duits: "Wann machst du eine Pause?" vs. Nederlands: "Wanneer neem je een pauze?". Let ook op de vraagwoorden, die vaak als eerste in de zin staan in het Duits, net als in het Nederlands, maar de woordvolgorde erachter verschilt.
Handige Duitse vraagwoorden zijn Wer (wie), Was (wat), Warum (waarom), Wann (wanneer) en Wie (hoe). De Nederlandse equivalente vraagwoorden zijn vergelijkbaar maar de zinsopbouw vereist aandacht bij het leren van het Duits.