Leer de onregelmatige Franse werkwoorden «faire» (doen), «prendre» (nemen) en «dire» (zeggen) in hun basisvormen, zoals je fais, nous prenons en ils disent. Begrijp hun unieke vervoegingen voor dagelijks gebruik.
Verbe: FaireVerbe: PrendreVerbe: Dire
Je fais (Ik maak)Je prends (Ik neem)Je dis (Ik zeg)
Tu fais (Je doet)Tu prends (Je neemt)Tu dis (Je zeg)
Il/ Elle/ On fait (Hij/ Zij/ Men doet)Il/ Elle/ On prend (Hij/ Zij/ Men neemt)Il/ Elle/ On dit (Hij/ Zij/ Men zegt)
Nous faisons (Wij maken)Nous prenons (Wij nemen)Nous disons (Wij zeggen)
Vous faites (U doet)Vous prenez (U neemt)Vous dites (U zegt)
Ils/ Elles font (Zij maken)Ils/ Elles prennent (Ils/ Elles nemen)Ils/ Elles disent (Zij zeggen)

Uitzonderingen!

  1. De eerste lettergreep van het werkwoord "faire" in de tweede persoon meervoud wordt uitgesproken als /ə/.

Oefening 1: De onregelmatige werkwoorden: "Faire", "Prendre", "Dire"

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

prends, prenons, fait, prennent, disent, fais, faites, dites

1. Dire :
Elles ... qu'elles n'aiment pas aller à l'école.
(Elles disent qu'elles n'aiment pas aller à l'école.)
2. Faire :
Le coiffeur ... les plus belles coiffures de la ville.
(Le coiffeur fait les plus belles coiffures de la ville.)
3. Prendre :
Depuis deux mois, je ... des cours à l'université.
(Depuis deux mois, je prends des cours à l'université.)
4. Faire :
Toi et ta copine ... du sport au gymnase tous les mardis.
(Toi et ta copine faites du sport au gymnase tous les mardis.)
5. Prendre :
Ils ... la nouvelle carte de la banque.
(Ils prennent la nouvelle carte de la banque.)
6. Faire :
Tu ... une allergie alors tu vas à la pharmacie.
(Tu fais une allergie alors tu vas à la pharmacie.)
7. Prendre :
Nous ... plusieurs livres à la bibliothèque pour étudier.
(Nous prenons plusieurs livres à la bibliothèque pour étudier.)
8. Dire :
Vous ... au caissier que vous allez payer en carte bancaire.
(Vous dites au caissier que vous allez payer en carte bancaire.)

Oefening 2: Dialoog voltooiing

Instructie: Voltooi de dialoog met de juiste oplossing

1. Je ___ mes courses à la pharmacie près de la station essence.

( Ik ___ mijn boodschappen bij de apotheek vlak bij het benzinestation.)

2. Nous ___ le bus pour aller à l'école.

( Wij ___ de bus naar school.)

3. Tu ___ souvent où se trouve la bibliothèque.

( Jij ___ vaak waar de bibliotheek is.)

4. Ils ___ du sport au gymnase tous les samedis.

( Zij ___ in de sportschool elke zaterdag.)

5. Vous ___ la rue à droite pour trouver la banque.

( U ___ de straat rechts om de bank te vinden.)

6. Nous ___ bonjour au plombier quand il arrive.

( Wij ___ hallo tegen de loodgieter als hij aankomt.)

Les verbes irréguliers : "Faire", "Prendre", "Dire"

In deze les bestuderen we drie veelvoorkomende onregelmatige Franse werkwoorden: faire (doen/maken), prendre (nemen) en dire (zeggen). Deze werkwoorden wijken af van de standaard vervoegingsregels en zijn essentieel in het dagelijks Frans.

Vervoeging van de werkwoorden

FairePrendreDire
Je faisJe prendsJe dis
Tu faisTu prendsTu dis
Il/Elle/On faitIl/Elle/On prendIl/Elle/On dit
Nous faisonsNous prenonsNous disons
Vous faitesVous prenezVous dites
Ils/Elles fontIls/Elles prennentIls/Elles disent

Belangrijke tips bij uitspraak en gebruik

  • Let op de uitspraak van faire in de tweede persoon meervoud: de eerste lettergreep klinkt hier als /ə/.
  • Deze werkwoorden worden vaak gebruikt in alledaagse uitdrukkingen en zinnen, waardoor ze onmisbaar zijn voor beginners.

Praktische voorbeelden

Door de voorbeelden te bekijken, kun je de vervoegingen en het gebruik in context oefenen:

  • Je fais mes courses à la pharmacie près de la station essence.
  • Nous prenons le bus pour aller à l'école.
  • Tu dis souvent où se trouve la bibliothèque.
  • Ils font du sport au gymnase tous les samedis.
  • Vous prenez la rue à droite pour trouver la banque.
  • Nous disons bonjour au plombier quand il arrive.

Verschillen tussen Nederlands en Frans

In het Frans zijn deze werkwoorden onregelmatig en moeten ze per persoon worden geleerd, terwijl het Nederlands minder onregelmatige werkwoorden heeft met variaties in vervoeging. Het Frans gebruikt meestal verschillende vormen voor persoonsvormen, terwijl het Nederlands soms eenvoudiger blijft, zoals bij "doen" en "zeggen".

Enkele nuttige Franse uitdrukkingen en hun Nederlandse equivalenten:

  • Faire la cuisinekoken
  • Prendre le trainde trein nemen
  • Dire la véritéde waarheid zeggen

Het is belangrijk deze vaste uitdrukkingen goed te leren, want ze komen vaak voor in gesprekken en schrift.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Azéline Perrin

bacheloropleiding in toegepaste vreemde talen

Université de Lorraine

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

donderdag, 17/07/2025 23:24