Oefening 1: Tekst

Instructie: 1. Lees de tekst in tweetallen. 2. Leer de zinnen uit het hoofd door de vertaling af te dekken.

Louis nous raconte sa routine du dimanche.

Louis vertelt ons over zijn zondagroutine.
Je me réveille tous les dimanches à 8 heures. (Ik word elke zondag om 8 uur wakker.)
Je prends une douche et ensuite je me brosse les dents avec mon dentifrice à la menthe. (Ik neem een douche en daarna poets ik mijn tanden met mijn munttandpasta.)
Après, je m'habille : je mets un pull et un jean. (Daarna kleed ik me aan: ik doe een trui en een spijkerbroek aan.)
Je me coiffe avec un peigne. (Ik kam mijn haar met een kam.)
Je prends le petit déjeuner avec mes enfants. Je bois un café et je mange des fruits. (Ik ontbijt met mijn kinderen. Ik drink een koffie en eet fruit.)
Après le petit déjeuner, je range la maison, je passe l'aspirateur et je nettoie les vitres. (Na het ontbijt ruim ik het huis op, stofzuig ik en maak ik de ramen schoon.)
Je fais les devoirs avec les enfants. (Ik doe huiswerk met de kinderen.)
Nous mangeons une quiche lorraine vers 13 heures, puis ma femme et moi débarrassons la table. (We eten rond 13 uur een quiche Lorraine, daarna ruimen mijn vrouw en ik de tafel af.)
Je promène mon chien avec ma fille et nous allons souvent au parc à côté de la maison. (Ik wandel met mijn hond en mijn dochter en we gaan vaak naar het park naast het huis.)
Ensuite, nous jouons à un jeu de société ensemble avant de dîner vers 19 heures. (Daarna spelen we samen een gezelschapsspel voordat we rond 19 uur gaan dineren.)
Tous les dimanches, je prépare une soupe de légumes pour le dîner. (Elke zondag maak ik een groentesoep klaar voor het diner.)
Je lis un peu avant d'aller me coucher. (Ik lees wat voordat ik ga slapen.)
Tous les soirs, je me couche entre 22 heures et 23 heures pour être reposé au travail. (Elke avond ga ik tussen 22 en 23 uur naar bed om uitgerust op het werk te zijn.)

Oefening 2: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. À quelle heure Louis se réveille-t-il le dimanche matin ?

(Hoe laat wordt Louis wakker op zondagochtend?)

2. Que fait Louis avant de se brosser les dents ?

(Wat doet Louis voordat hij zijn tanden poetst?)

3. Avec qui Louis prend-il son petit déjeuner ?

(Met wie ontbijt Louis?)

4. Quelle activité Louis fait-il après le dîner ?

(Welke activiteit doet Louis na de lunch?)

Oefening 3: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Bespreek de volgende vragen met je leraar met behulp van de woordenschat uit deze les, en schrijf je antwoorden op.

  1. Quelles activités fait Louis avant de prendre son petit déjeuner ?
  2. Welke activiteiten doet Louis voordat hij zijn ontbijt neemt?
  3. Comment Louis aide-t-il ses enfants pendant la journée ?
  4. Hoe helpt Louis zijn kinderen gedurende de dag?
  5. Que fait Louis pour se détendre l’après-midi ?
  6. Wat doet Louis om te ontspannen in de namiddag?
  7. À quelle heure et comment terminez-vous généralement votre journée ?
  8. Hoe laat en op welke manier beëindigt u meestal uw dag?