A1.1: Groeten en afscheid

Salutations et adieux

Leer basisbegroetingen en afscheid nemen in het Frans. Deze les behandelt persoonlijke voornaamwoorden, veelgebruikte zinnen en werkwoordvervoegingen die je helpen een gesprek te beginnen en afsluiten in het Frans op niveau A1.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (15)

 Bonjour: goedendag (French)

Bonjour

Show

Goedendag Show

 Être (zijn) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Être

Show

Zijn Show

 Bonsoir: Goedenavond (French)

Bonsoir

Show

Goedenavond Show

 Bon après-midi: goedemiddag (French)

Bon après-midi

Show

Goedemiddag Show

 Salut: hallo (French)

Salut

Show

Hallo Show

 Avoir (hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Avoir

Show

Hebben Show

 Comment ça va ?: Hoe gaat het? (French)

Comment ça va ?

Show

Hoe gaat het? Show

 Au revoir: Tot ziens (French)

Au revoir

Show

Tot ziens Show

 À demain: Tot morgen (French)

À demain

Show

Tot morgen Show

 Merci: Dank je (French)

Merci

Show

Dank je Show

 Enchanté: Aangenaam (French)

Enchanté

Show

Aangenaam Show

 À bientôt: Tot ziens (French)

À bientôt

Show

Tot ziens Show

 Ça va bien: Het gaat goed (French)

Ça va bien

Show

Het gaat goed Show

 À tout à l'heure !: Tot straks! (French)

À tout à l'heure !

Show

Tot straks! Show

 Bonne journée !: Fijne dag! (French)

Bonne journée !

Show

Fijne dag! Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
? | Bonjour, | ça | va | comment
Bonjour, comment ça va ?
(Hallo, hoe gaat het?)
2.
faire votre | enchanté de | connaissance. | Je suis
Je suis enchanté de faire votre connaissance.
(Ik ben blij u te ontmoeten.)
3.
répéter, s'il | Tu peux | ? | te plaît
Tu peux répéter, s'il te plaît ?
(Kun je dat alsjeblieft herhalen?)
4.
va | Ça | très | ! | bien, | merci
Ça va très bien, merci !
(Het gaat heel goed, bedankt!)
5.
demain, | ! | bonne | À | journée
À demain, bonne journée !
(Tot morgen, fijne dag!)
6.
pouvez | vous | m'aider | ? | Excusez-moi,
Excusez-moi, vous pouvez m'aider ?
(Pardon, kunt u mij helpen?)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Comment ça va aujourd’hui ? (Hoe gaat het vandaag?)
Je suis enchanté de faire votre connaissance. (Ik ben verheugd u te ontmoeten.)
À bientôt et bonne journée ! (Tot ziens en een fijne dag!)
Passe un bon après-midi. (Heb een fijne namiddag.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Rangschik de volgende woorden in twee categorieën afhankelijk van of ze dienen om te groeten of om afscheid te nemen.

Salutations (début de la conversation)

Adieux (fin de la conversation)

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

À bientôt


Tot ziens

2

Enchanté


Aangenaam

3

À tout à l'heure !


Tot straks!

4

Bonjour


Goedendag

5

Bon après-midi


Goedemiddag

Exercice 5: Gespreksoefening

Instruction:

  1. Gebruik de juiste begroeting in elke situatie en begin een praatje. (Gebruik de juiste begroeting in elke situatie en begin een praatje.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Bonjour !

Goedemorgen!

Bon après-midi !

Goedemiddag!

Bonsoir !

Goedenavond!

Comment ça va ?

Hoe gaat het met je?

Bien. Et toi?

Prima. En met jou?

À plus tard !

Tot ziens!

Désolé, pouvez-vous répéter, s'il vous plaît ?

Sorry, kun je het herhalen alsjeblieft?

Je ne comprends pas.

Ik begrijp het niet.

Pourriez-vous l'épeler ?

Kunt u dat spellen?

Enchanté de vous rencontrer.

Aangenaam kennis te maken.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Tu ___ mon collègue au bureau.

(Jij ___ mijn collega op kantoor.)

2. Je ___ content de te rencontrer, enchanté !

(Ik ___ blij je te ontmoeten, aangenaam!)

3. Nous ___ une réunion cet après-midi.

(Wij ___ een vergadering vanmiddag.)

4. Je vous ___ une bonne journée !

(Ik ___ u een fijne dag!)

Oefening 8: Ontmoeting in het stadhuis

Instructie:

Je (Être - Présent) nouveau dans cette ville. Ce matin, je (Aller - Présent) à la mairie pour demander des informations. Là, je (Rencontrer - Présent) Mme Dupont, la responsable. Elle (Être - Présent) très gentille et elle me (Dire - Présent) : « Bonjour ! Comment ça va ? » Je (Répondre - Présent) : « Ça (Aller - Présent) bien, merci. Et vous ? » Ensuite, je (Demander - Présent) les horaires d'ouverture. Elle me (Dire - Présent) : « Nous (Être - Présent) ouverts de 9h à 17h, du lundi au vendredi. »


Ik ben (Zijn - Tegenwoordige tijd) nieuw in deze stad. Vanmorgen ga ik (Gaan - Tegenwoordige tijd) naar het stadhuis om informatie te vragen. Daar ontmoet ik (Ontmoeten - Tegenwoordige tijd) mevrouw Dupont, de verantwoordelijke. Zij is (Zijn - Tegenwoordige tijd) erg vriendelijk en ze zegt (Zeggen - Tegenwoordige tijd) tegen mij: « Hallo! Hoe gaat het? » Ik antwoord (Antwoorden - Tegenwoordige tijd): « Het gaat (Gaan - Tegenwoordige tijd) goed, dank u. En met u? » Daarna vraag ik (Vragen - Tegenwoordige tijd) naar de openingstijden. Ze zegt (Zeggen - Tegenwoordige tijd) tegen mij: « Wij zijn (Zijn - Tegenwoordige tijd) open van 9 tot 17 uur, van maandag tot vrijdag. »

Werkwoordschema's

Être - Zijn

Présent

  • Je suis
  • Tu es
  • Il/Elle/On est
  • Nous sommes
  • Vous êtes
  • Ils/Elles sont

Aller - Gaan

Présent

  • Je vais
  • Tu vas
  • Il/Elle/On va
  • Nous allons
  • Vous allez
  • Ils/Elles vont

Rencontrer - Ontmoeten

Présent

  • Je rencontre
  • Tu rencontres
  • Il/Elle/On rencontre
  • Nous rencontrons
  • Vous rencontrez
  • Ils/Elles rencontrent

Dire - Zeggen

Présent

  • Je dis
  • Tu dis
  • Il/Elle/On dit
  • Nous disons
  • Vous dites
  • Ils/Elles disent

Répondre - Antwoorden

Présent

  • Je réponds
  • Tu réponds
  • Il/Elle/On répond
  • Nous répondons
  • Vous répondez
  • Ils/Elles répondent

Demander - Vragen

Présent

  • Je demande
  • Tu demandes
  • Il/Elle/On demande
  • Nous demandons
  • Vous demandez
  • Ils/Elles demandent

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.1.2 Grammaire

Les pronoms personnels

Persoonlijke voornaamwoorden


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Avoir hebben

present

Frans Nederlands
(je/j') j'ai ik heb
tu as jij hebt
(il/elle/on) il a / elle a / on a hij heeft / zij heeft / men heeft
nous avons we hebben
vous avez u heeft
(ils/elles) ils ont / elles ont zij hebben

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Être zijn

present

Frans Nederlands
(je/j') je suis / j'suis ik ben / 'k ben
tu es jij bent
(il/elle/on) il est / elle est / on est hij is / zij is / men is
nous sommes wij zijn
vous êtes jullie zijn
(ils/elles) ils sont / elles sont zij zijn

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Frans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Begroetingen en afscheid nemen in het Frans

Deze les behandelt basisuitdrukkingen voor begroetingen en afscheid nemen op het niveau A1. Je leert hoe je op een beleefde, natuurlijke manier een gesprek begint en afsluit in het Frans, zowel formeel als informeel. Dit omvat eenvoudige zinnen zoals Bonjour, comment ça va ?, waarmee je informeel vraagt hoe het gaat, en beleefde uitdrukkingen zoals Je suis enchanté de faire votre connaissance om iemand voor het eerst te ontmoeten.

Wat je leert

  • Persoonlijke voornaamwoorden: herkennen en begrijpen van je, tu, vous en de bijbehorende werkwoordsvormen.
  • Belangrijke begroetingen: woorden als Bonjour, Bonsoir, Salut, Enchanté voor het openen van een gesprek.
  • Afscheid nemen: uitdrukkingen zoals Au revoir, À bientôt, Bonne journée om gesprekken netjes af te sluiten.
  • Praktische dialogen: oefenen met gespreksuitwisselingen die je kunt gebruiken in de klas of dagelijkse situaties.
  • Werkwoordvervoegingen in de tegenwoordige tijd: vooral van de werkwoorden être, aller, dire, répondre, demander die vaak voorkomen bij begroetingen.

Let op de verschillen met het Nederlands

In het Frans is het vormen van beleefde en informele stijl belangrijk en zit dit vaak besloten in de keuze tussen tu en vous. Waar je in het Nederlands vaak direct je naam zegt of een simpele begroeting geeft, gebruikt men in het Frans vaak vaste uitdrukkingen als Enchanté(e) voor "Aangenaam kennismaken". Ook kan het gebruik van formele aanspreekvormen voor Nederlanders soms wat omslachtig lijken, maar is het in het Frans normaal om beleefdheid eraan toe te voegen.

Voorbeelden van nuttige Franse begrippen die verschillen van het Nederlands zijn:

  • Bonjour (goede dag) versus gewoon Hallo
  • À demain (tot morgen) als afscheid vs. gewoon "tot morgen"
  • De vraag Comment ça va ? (Hoe gaat het?) wordt veel vaker gebruikt in het Frans dan een simpele "Hoe gaat het?" in het Nederlands.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏