Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten
Leer de juiste gebruik van bepaalde lidwoorden 'de' (zoals in 'de tafel') en 'het' (zoals in 'het huis'), plus het onbepaalde lidwoord 'een' ('een tafel'), essentieel voor correcte Nederlandse zinnen.
- Het lidwoord komt vóór het zelfstandig naamwoord.
- Lidwoorden kunnen bepaald (de, het) of onbepaald (een) zijn.
Woordsoort | Lidwoord | |
---|---|---|
Enkelvoud | De-woorden | De De tafel |
Het-woorden | Het Het huis | |
Meervoud | Alle woorden | De De huizen |
Onbepaald | De-woorden | Een Een tafel |
Het-woorden | Een Een huis |
Uitzonderingen!
- 'De' gebruik je bij mensen, dieren en de meeste dingen, zoals 'de jongen', 'de hond', 'de tafel'.
- 'Het' gebruik je bij verkleinwoorden en woorden met ‘ge-’ aan het begin, zoals 'het huisje', 'het meisje', 'het geluid'.
- Sommige woorden moet je gewoon leren, zoals 'het boek' en 'de zon'.
Oefening 1: Bepaalde en onbepaalde lidwoorden (de, het, een)
Instructie: Vul het juiste woord in.
de, het, een
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ik woon in ___ stad Amsterdam.
2. Hij heeft ___ huis in Rotterdam.
3. Zij leest ___ boek over Nederland.
4. De man woont in ___ klein huisje.
5. Ik zie ___ jongen op straat.
6. We drinken koffie in ___ café.