A1.3: Waar kom je vandaan?

Waar kom je vandaan?

Leer in deze les hoe je in het Nederlands praat over afkomst, nationaliteit en waar je woont. Oefen met vragen als 'Waar kom je vandaan?', het gebruik van lidwoorden en zelfstandig naamwoorden, en praktische dialogen voor dagelijks taalgebruik op niveau A1.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (22)

 Nederland: Nederland (Nederlands)

Nederland

Show

Nederland Show

 De stad: De stad (Nederlands)

De stad

Show

De stad Show

 De taal: De taal (Nederlands)

De taal

Show

De taal Show

 Waar kom je vandaan?: Waar kom je vandaan? (Nederlands)

Waar kom je vandaan?

Show

Waar kom je vandaan? Show

 Het land: Het land (Nederlands)

Het land

Show

Het land Show

 De nationaliteit: De nationaliteit (Nederlands)

De nationaliteit

Show

De nationaliteit Show

 De hoofdstad: De hoofdstad (Nederlands)

De hoofdstad

Show

De hoofdstad Show

 Wonen (wonen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Wonen

Show

Wonen Show

 België: België (Nederlands)

België

Show

België Show

 Frankrijk: Frankrijk (Nederlands)

Frankrijk

Show

Frankrijk Show

 Spanje: Spanje (Nederlands)

Spanje

Show

Spanje Show

 Polen: Polen (Nederlands)

Polen

Show

Polen Show

 Duitsland: Duitsland (Nederlands)

Duitsland

Show

Duitsland Show

 Het Verenigd Koninkrijk: Het Verenigd Koninkrijk (Nederlands)

Het Verenigd Koninkrijk

Show

Het verenigd koninkrijk Show

 Portugal: Portugal (Nederlands)

Portugal

Show

Portugal Show

 Zwitserland: Zwitserland (Nederlands)

Zwitserland

Show

Zwitserland Show

 Noorwegen: Noorwegen (Nederlands)

Noorwegen

Show

Noorwegen Show

 Denemarken: Denemarken (Nederlands)

Denemarken

Show

Denemarken Show

 Zweden: Zweden (Nederlands)

Zweden

Show

Zweden Show

 Finland: Finland (Nederlands)

Finland

Show

Finland Show

 Geboren worden (geboren worden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Geboren worden

Show

Geboren worden Show

 Komen (komen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Komen

Show

Komen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
je | vandaan? | kom | Waar
Waar kom je vandaan?
2.
uit | Ik | Nederland. | kom
Ik kom uit Nederland.
3.
België? | geboren | jij | in | Ben
Ben jij geboren in België?
4.
is | nationaliteit? | Wat | jouw
Wat is jouw nationaliteit?
5.
grote | in | stad? | een | je | Woon
Woon je in een grote stad?
6.
Nederlands en | twee talen: | Engels. | Ik spreek
Ik spreek twee talen: Nederlands en Engels.

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Waar kom je vandaan? Ik kom uit Nederland.
De talen in België zijn Nederlands en Frans.
Ik woon in een stad die groot en gezellig is.
Mijn nationaliteit is Nederlands, maar ik ben geboren in Spanje.

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Rangschik de woorden in de juiste categorieën: landen van herkomst en woorden die te maken hebben met nationaliteit en taal.

Landen van herkomst

Nationaliteit en taal

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Duitsland


Duitsland

2

Wonen


Wonen

3

Portugal


Portugal

4

Komen


Komen

5

Denemarken


Denemarken

Oefening 5: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Beschrijf de nationaliteit van iedere persoon. (Beschrijf de nationaliteit van elke persoon.)
  2. Zeg waar ze momenteel wonen. (Zeg waar ze momenteel wonen.)
  3. Vertel waar je woont. (Vertel waar je woont.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Eero komt uit Frankrijk.

Ola komt uit Polen en ze woont in Londen.

Maria is Spaans.

Jan komt uit Nederland.

Waar kom je vandaan?

Waar woon je?

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Waar ____ jij vandaan?


2. Ik ____ uit Nederland en ik woon in Amsterdam.


3. Mijn vriend ____ in een kleine stad.


4. Wij ____ samen in een appartement in het centrum.


Oefening 8: Waar kom je vandaan?

Instructie:

Ik (Wonen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) in Amsterdam en werk bij een groot bedrijf. Mijn collegas (Wonen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ook in verschillende steden. Zij (Komen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) uit Duitsland, Frankrijk en Spanje. Elke ochtend (Komen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik met de fiets naar kantoor. Soms (Wonen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) er ook nieuwe mensen in mijn straat. Ik (Komen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) oorspronkelijk uit Polen, maar nu (Wonen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik hier al vijf jaar.


Ik woon in Amsterdam en werk bij een groot bedrijf. Mijn collega's wonen ook in verschillende steden. Zij komen uit Duitsland, Frankrijk en Spanje. Elke ochtend kom ik met de fiets naar kantoor. Soms wonen er ook nieuwe mensen in mijn straat. Ik kom oorspronkelijk uit Polen, maar nu woon ik hier al vijf jaar.

Werkwoordschema's

Wonen - Wonen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik woon
  • jij woont
  • hij/zij/het woont
  • wij wonen
  • jullie wonen
  • zij wonen

Komen - Komen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kom
  • jij komt
  • hij/zij/het komt
  • wij komen
  • jullie komen
  • zij komen

Oefening 9: Bepaalde en onbepaalde lidwoorden (de, het, een)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Bepaalde en onbepaalde lidwoorden (de, het, een)

Toon vertaling Toon antwoorden

de, het, een

1.
Ik koop ... nieuwe fiets.
(Ik koop een nieuwe fiets.)
2.
Hij leest ... boek op de tafel.
(Hij leest het boek op de tafel.)
3.
We zitten in ... tuin.
(We zitten in de tuin.)
4.
Jij koopt ... appel in de supermarkt.
(Jij koopt een appel in de supermarkt.)
5.
Ik bestel ... menu van de dag.
(Ik bestel het menu van de dag.)
6.
Mijn vader heeft ... auto gewassen.
(Mijn vader heeft de auto gewassen.)
7.
Wij drinken ... glas rode wijn.
(Wij drinken een glas rode wijn.)
8.
Zij heeft ... kleine huisje gekocht.
(Zij heeft het kleine huisje gekocht.)

Oefening 10: Het zelfstandig naamwoord (enkelvoud & meervoud)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Het zelfstandig naamwoord (enkelvoud & meervoud)

Toon vertaling Toon antwoorden

steden, boeken, baby’s, vrouwen, huizen, talen, programma’s, brieven

1. Brief:
De ... zijn al verstuurd.
(De brieven zijn al verstuurd.)
2. Stad:
Er zijn veel ... in Nederland.
(Er zijn veel steden in Nederland.)
3. Taal:
Welke ... spreken jullie?
(Welke talen spreken jullie?)
4. Huis:
Er staan veel ... in deze straat.
(Er staan veel huizen in deze straat.)
5. Boek:
Ik lees graag dikke ....
(Ik lees graag dikke boeken.)
6. Programma:
De ... op tv zijn interessant.
(De programma’s op tv zijn interessant.)
7. Baby:
Mijn buurvrouw heeft twee ....
(Mijn buurvrouw heeft twee baby’s.)
8. Vrouw:
De ... werken samen in het bedrijf.
(De vrouwen werken samen in het bedrijf.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.3.2 Grammatica

Bepaalde en onbepaalde lidwoorden (de, het, een)

Bepaalde en onbepaalde lidwoorden (de, het, een)


A1.3.3 Grammatica

Het zelfstandig naamwoord (enkelvoud & meervoud)

Het zelfstandig naamwoord (enkelvoud & meervoud)


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Wonen wonen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) woon (ik) woon
(jij) woont/woon (jij) woont/woon
(hij/zij/het) woont (hij/zij/het) woont
(wij) wonen (wij) wonen
(jullie) wonen (jullie) wonen
(zij) wonen (zij) wonen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Komen komen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) kom (ik) kom
(jij) komt/kom (jij) komt/kom
(hij/zij/het) komt (hij/zij/het) komt
(wij) komen (wij) komen
(jullie) komen (jullie) komen
(zij) komen (zij) komen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Introductie tot de les "Waar kom je vandaan?"

Deze les is speciaal ontworpen voor beginnende taalleerders (niveau A1) die Nederlands willen leren spreken over afkomst en nationaliteit. Je leert hoe je vragen stelt en beantwoordt over waar je vandaan komt, welke talen je spreekt en waar je woont. Daarnaast word je geïntroduceerd in het gebruik van bepaalde en onbepaalde lidwoorden (de, het, een), en begrijp je het zelfstandig naamwoord in enkelvoud en meervoud.

Wat leer je in deze les?

  • Vragen en antwoorden over afkomst: bijvoorbeeld "Waar kom je vandaan?" en "Ik kom uit Nederland."
  • Lidwoorden: hoe gebruik je de, het en een correct bij zelfstandige naamwoorden.
  • Zelfstandige naamwoorden: verschil tussen enkelvoud en meervoud, zoals "de taal" en "de talen".
  • Praktische dialoogkaarten: gesprekken bij werk, op straat en in het café om je spreekvaardigheid te oefenen.
  • Veelvoorkomende zinnen en woordenschat: nationaliteiten, landen zoals Nederland, België, Duitsland, Frankrijk en Spanje, en termen als "de nationaliteit" en "geboren worden".

Belangrijke tips en verschillen met het Engels

In het Nederlands staat de vraag "Waar kom je vandaan?" letterlijk voor "Where do you come from?" Je gebruikt kom in de eerste persoon enkelvoud, net als "I come" in het Engels. Ook is het gebruik van lidwoorden een belangrijk verschil: waar het Engels vaak zonder lidwoord spreekt ("I speak English"), gebruikt het Nederlands "het Nederlands" met het lidwoord.

Enkele handige zinnen zijn:

  • "Ik ben geboren in Spanje."
  • "Ik woon in een grote stad."
  • "Wat is jouw nationaliteit?"

Deze les ondersteunt je met oefeningen zoals zinsvolgorde, werkwoordvervoegingen en het correct gebruiken van persoonlijke voornaamwoorden om je Nederlands vloeiender en natuurlijker te maken.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏