A2.7: Als toerist in de stad

Jako turysta w mieście

Ontdek hoe je als toerist in de stad handige gesprekken voert over stadskaarten (mapa), musea (muzeum) en openbaar vervoer (autobus). Leer praktische uitdrukkingen zoals "Poproszę bilet" (Ik wil graag een kaartje) en vraag naar de weg (droga) naar hotels en restaurants.

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Ćwiczenie 1: Gespreksoefening

Instrukcja:

  1. Beschrijf wat deze toerist in Kopenhagen aan het doen is op de foto's. (Beschrijf wat deze toerist in Kopenhagen aan het doen is op de foto's.)
  2. Wat zou de persoon kunnen zeggen in een van de situaties? (Wat zou de persoon in een van de situaties kunnen zeggen?)
  3. Stuur je nog steeds ansichtkaarten vanaf je vakanties? Naar wie stuur je ze? (Stuur je nog steeds ansichtkaarten vanaf je vakantie? Naar wie stuur je ze?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Kobieta bierze taksówkę.

De vrouw neemt een taxi.

Sprawdziłem wskazówki na mapie.

Ik heb de route op de kaart opgezocht.

Czy możesz mi powiedzieć, jak dojść do pomnika?

Kunt u mij vertellen hoe ik bij het monument kom?

Czy macie zniżkę studencką?

Hebt u een studenten korting?

Używam telefonu, aby nawigować do muzeum.

Ik gebruik mijn telefoon om naar het museum te navigeren.

Czy możesz zrobić mi zdjęcie?

Kun je een foto van mij maken?

Muszę wysłać pocztówkę do mojej rodziny.

Ik moet een ansichtkaart naar mijn familie sturen.

...

Oefening 2: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 3: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Na lotnisku zawsze ______ o informacje, gdy czegoś nie rozumiem.

(Op het vliegveld ______ ik altijd om informatie als ik iets niet begrijp.)

2. Teraz ______ hotelu, ponieważ chcę się tam zatrzymać na noc.

(Nu ______ ik een hotel omdat ik daar wil overnachten.)

3. Czasami ______ z innymi turystami, aby wymienić się informacjami.

(Soms ______ ik met andere toeristen om informatie uit te wisselen.)

4. Wieczorem ______ w pokoju i planuję kolejny dzień zwiedzania.

('s Avonds ______ ik uit in de kamer en plan ik de volgende dag sightseeing.)

Oefening 4: Als toerist in de stad

Instructie:

Wczoraj (Iść - Czas przeszły) do informacji turystycznej, bo (Chcieć - Czas przeszły) zapytać o godziny otwarcia muzeum. Pracownik biura (Powiedzieć - Czas przeszły) mi, że muzeum (Być - Czas teraźniejszy) otwarte do ósmej wieczorem. Następnie (Prosić - Czas przeszły) o mapę miasta, aby łatwiej (Móc - Czas przeszły) znaleźć interesujące miejsca. Po wyjściu z biura (Iść - Czas przeszły) z moją żoną na spacer po rynku, podziwiając zabytki i (Rozmawiać - Imiesłów przysłówkowy współczesny) .


Gisteren ben ik naar het toeristenbureau gegaan, omdat ik wilde vragen naar de openingstijden van het museum. De medewerker van het bureau zei me dat het museum open is tot acht uur 's avonds. Vervolgens vroeg ik om een plattegrond van de stad, zodat ik makkelijker interessante plekken kon vinden. Nadat we het bureau hadden verlaten, gingen mijn vrouw en ik een wandeling maken over het plein, terwijl we de bezienswaardigheden bewonderden en praatten over de plannen voor de rest van de dag.

Werkwoordschema's

Iść - Gaan

Czas przeszły

  • ja poszedłem/poszłam
  • ty poszedłeś/poszłaś
  • on poszedł
  • ona poszła
  • ono poszło
  • my poszliśmy/poszłyśmy
  • wy poszliście/poszłyście
  • oni poszli
  • one poszły

Chcieć - Willen

Czas przeszły

  • ja chciałem/chciałam
  • ty chciałeś/chciałaś
  • on chciał
  • ona chciała
  • ono chciało
  • my chcieliśmy/chciałyśmy
  • wy chcieliście/chciałyście
  • oni chcieli
  • one chciały

Powiedzieć - Zeggen

Czas przeszły

  • ja powiedziałem/powiedziałam
  • ty powiedziałeś/powiedziałaś
  • on powiedział
  • ona powiedziała
  • ono powiedziało
  • my powiedzieliśmy/powiedziałyśmy
  • wy powiedzieliście/powiedziałyście
  • oni powiedzieli
  • one powiedziały

Być - Zijn

Czas teraźniejszy

  • ja jestem
  • ty jesteś
  • on jest
  • ona jest
  • ono jest
  • my jesteśmy
  • wy jesteście
  • oni są
  • one są

Prosić - Vragen

Czas przeszły

  • ja poprosiłem/poprosiłam
  • ty poprosiłeś/poprosiłaś
  • on poprosił
  • ona poprosiła
  • ono poprosiło
  • my poprosiliśmy/poprosiłyśmy
  • wy poprosiliście/poprosiłyście
  • oni poprosili
  • one poprosiły

Móc - Kunnen

Czas przeszły

  • ja mogłem/mogłam
  • ty mogłeś/mogłaś
  • on mógł
  • ona mogła
  • ono mogło
  • my mogliśmy/mogłyśmy
  • wy mogliście/mogłyście
  • oni mogli
  • one mogły

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Als Toerist in de Stad: Lesoverzicht

Deze les richt zich op het leren van praktische Poolse uitdrukkingen en woorden die je als toerist in de stad vaak nodig hebt. Het niveau is A2, wat betekent dat de inhoud geschikt is voor leerlingen die al wat basiskennis van het Pools hebben en hun communicatieve vaardigheden willen uitbreiden, vooral bij het vragen om informatie, het kopen van toegangsbewijzen en het vragen naar de weg.

Belangrijkste thema's en inhoud

  • Overnachting en informatie vragen: Dialogen bij het toeristisch informatiepunt, waar je om een plattegrond kunt vragen en informatie krijgt over bezienswaardigheden.
  • Kaartjes kopen en bezoeken plannen: Informatie verkrijgen over openingstijden van musea en tuinen, kaartverkoop en gidsreserveringen.
  • Wegvragen op straat: Vragen hoe je naar hotels en restaurants loopt, en het geven van simpele routebeschrijvingen.

Voorbeelden van nuttige woorden en uitdrukkingen

Je leert woorden en zinnen zoals „prosić o mapę miasta” (om een stadskaart vragen), „bilet wstępu” (toegangsbewijs), „godziny otwarcia” (openingstijden), „gdzie jest najbliższy przystanek autobusowy?” (waar is de dichtstbijzijnde bushalte?), en ook beleefde begroetingen zoals „Dzień dobry” (goedendag) en „Dziękuję” (dankjewel).

Grammaticale en taalkundige aandachtspunten

De les bevat ook oefeningen met werkwoordsvervoegingen in de tegenwoordige en verleden tijd, bijvoorbeeld van werkwoorden als pytam (ik vraag), szukam (ik zoek), rozmawiam (ik praat) en odpoczywam (ik rust uit). Dit helpt om je vertrouwd te maken met de vervoegingen die vaak voorkomen in dagelijkse gesprekken.

Verschillen tussen het Nederlands en Pools

In het Pools zijn de werkwoordvervoegingen sterk gebonden aan de persoon en het getal, en wederkerende vormen komen minder frequent voor dan in het Nederlands. Daarnaast kent het Pools een andere woordvolgorde en gebruikt het vaak aspectuele werkwoorden in verleden tijd om te benadrukken of een handeling voltooid is.

Een interessant voorbeeld is het gebruik van prosić (vragen / verzoeken) tegenover het Nederlandse vragen. In het Pools gebruik je vaak prosić o coś (iemand om iets vragen), wat beleefder is dan direct om informatie vragen. Het woord mapa betekent plattegrond, en wordt vaak gebruikt in toeristische context.

Handige zinnen voor op reis

  • Dzień dobry, czy mogę prosić o mapę miasta? – Goedendag, mag ik een stadsplattegrond alstublieft?
  • Jest tuż za rogiem, obok kawiarni. – Het is net om de hoek, naast een café.
  • Poproszę bilet wstępu do muzeum. – Ik wil graag een toegangskaartje voor het museum.

Deze zinnen helpen je om in het Pools beleefd en effectief te communiceren tijdens het verkennen van een stad.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏