Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Leerás sobre los adverbios interrogativos y relativos en español: dónde/donde, cuándo/cuando y cómo, que se usan para preguntar o conectar oraciones indicando lugar, tiempo o modo.
  1. Vraagwoorden Ze worden gebruikt om directe of indirecte vragen te stellen over plaats (dónde), tijd (cuándo) of wijze (cómo).
  2. Relatieve bijwoorden Ze worden gebruikt om zinnen met elkaar te verbinden en aanvullende informatie te geven over een zelfstandig naamwoord of werkwoord (donde, cuando, como).
Adverbio (Interrogativo/Relativo)Ejemplo
Dónde/donde

¿Dónde puedo encontrar información sobre la matrícula? (Waar kan ik informatie vinden over de inschrijving?)

El lugar donde se realiza la matrícula es la oficina central.  (De plaats waar de inschrijving plaatsvindt, is het hoofdkantoor.)

Cuándo/cuando

¿Cuándo comienza la formación? (¿Wanneer begint de opleiding?)

El día cuando ofrecieron la posibilidad de promoción fue muy especial.  (De dag wanneer ze de mogelijkheid tot promotie aanboden, was heel bijzonder.)

Cómo

¿Cómo puedo organizar las horas extra?  (¿Hoe kan ik de overuren organiseren?)

Explicó cómo ascender en el empleo. (Hij legde uit hoe je carrière kunt maken.)

Uitzonderingen!

  1. "Como" zonder accent wordt gebruikt om te vergelijken of gelijkwaardigheden tussen twee elementen aan te geven. ⇒ Mi vida en la nueva ciudad es como un sueño. (Mijn leven in de nieuwe stad is als een droom.)

Oefening 1: Adverbios relativos e interrogativos: dónde, cuándo y cómo

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

donde, Dónde, como, Cuándo, Cómo, cuando, cómo

1. Comparación:
Los compañeros de trabajo son ... amigos cercanos.
(Collega's zijn als goede vrienden.)
2. Manera:
¿... te preparas para mudarte a una ciudad nueva?
(Hoe bereid je je voor op een verhuizing naar een nieuwe stad?)
3. Tiempo:
El día ... firmaron el contrato fue muy emocionante.
(De dag dat ze het contract tekenden was erg spannend.)
4. Lugar:
¿... vives ahora y cómo es tu vecindario?
(Waar woon je nu en hoe is je buurt?)
5. Manera:
Explicó ... organizar las horas extra para aprovechar el tiempo.
(Hij legde uit hoe je overuren kunt organiseren om de tijd optimaal te benutten.)
6. Lugar:
El lugar ... encontramos casa está cerca del transporte público.
(De plaats waar we het huis vinden, is dicht bij het openbaar vervoer.)
7. Tiempo:
¿... piensas completar la matrícula en la universidad?
(Wanneer denk je je inschrijving aan de universiteit te voltooien?)
8. Lugar:
El lugar ... vive mi compañero de trabajo es muy tranquilo.
(De plaats waar mijn collega woont is erg rustig.)

Adverbios relativos en interrogativos: dónde, cuándo en cómo

In deze les leer je over drie belangrijke Spaanse adverbia die je vaak tegenkomt in het dagelijks taalgebruik: dónde, cuándo en cómo. Deze woorden kunnen zowel als relatieve als als vragende bijwoorden functioneren, waardoor ze essentieel zijn voor het formuleren van vragen en het verbinden van zinnen.

Wat leer je in deze les?

  • Het verschil tussen de vragende (interrogatieve) en relatieve vormen van dónde/donde, cuándo/cuando en cómo/como.
  • Gebruik van deze adverbia om vragen te stellen over plaats, tijd en wijze.
  • Hoe je met relatieve bijwoorden zinnen kunt verbinden en informatie kunt toevoegen.
  • Een korte uitleg over como zonder accent dat wordt gebruikt voor vergelijkingen.

Voorbeelden van gebruik

Dónde/donde verwijst naar plaats:

  • Vraag: ¿Dónde puedo encontrar información sobre la matrícula?
  • Relatief: El lugar donde se realiza la matrícula es la oficina central.

Cuándo/cuando heeft betrekking op tijd:

  • Vraag: ¿Cuándo comienza la formación?
  • Relatief: El día cuando ofrecieron la posibilidad de promoción fue muy especial.

Cómo gaat over de manier of wijze:

  • Vraag: ¿Cómo puedo organizar las horas extra?
  • Relatief: Explicó cómo ascender en el empleo.

Daarnaast is er como zonder accent, dat gebruikt wordt om vergelijkingen te maken, bijvoorbeeld: Mi vida en la nueva ciudad es como un sueño.

Belangrijk om te weten in vergelijking met het Nederlands

In het Spaans zijn er duidelijke verschillen tussen de vragende en relatieve vormen, vooral zichtbaar aan het accentteken (bijvoorbeeld dónde vs. donde). Het Nederlands kent niet zo'n onderscheid via accenten. Verder worden vergelijkingen met como vrij letterlijk vertaald als als of zoals, afhankelijk van de context.

Enkele nuttige Spaanse woorden en hun Nederlandse betekenis:

  • dónde – waar (vraagwoord)
  • cuando – wanneer (relatief bijwoord)
  • cómo – hoe
  • como – als, zoals (vergelijking zonder accent)

Door deze woorden correct te gebruiken, kun je niet alleen vragen formuleren over plaats, tijd en wijze, maar ook complexe zinnen verbinden die informatie verduidelijken en uitbreiden. Dit maakt je Spaanse taalgebruik vloeiender en beter begrijpbaar.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Lea Pessara

Meertalige communicatie, met focus op zaken en recht

Cologne University of Applied Sciences

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

woensdag, 16/07/2025 15:00