Ontdek de verschillen tussen autónomo en empleado, leer de adverbios relativos e interrogativos zoals dónde, cuándo en cómo, essentieel voor dagelijkse gesprekken en relocatie.
Luister- en leesmateriaal
Oefen woordenschat in context met echte materialen.
B1.38.1 Cultura
Autónomo vs. empleado: ventajas y desafíos
Zelfstandige versus werknemer: voordelen en uitdagingen
Woordenschat (10) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Adverbios relativos e interrogativos: dónde, cuándo y cómo
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Betrekkelijke en vragende bijwoorden: dónde, cuándo en cómo
Toon vertaling Toon antwoordendonde, Dónde, como, Cuándo, Cómo, cuando, cómo
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Spaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Lesonderwerp: Verhuizen en Werkvormen
In deze les leer je over de verschillen tussen autónomo (zelfstandig ondernemer) en empleado (werknemer) in Spanje, inclusief de voor- en nadelen van beide werkvormen. Daarnaast behandelen we belangrijke Spaanse bijwoorden die vragen en relatieve zinnen introduceren: dónde (waar), cuándo (wanneer) en cómo (hoe).
Autónomo versus Empleado: voordelen en uitdagingen
Het concept autónomo verwijst naar iemand die voor zichzelf werkt zonder vaste werkgever, terwijl een empleado iemand is die in loondienst werkt. In Spanje brengt zelfstandig ondernemerschap bepaalde verplichtingen en voordelen met zich mee, zoals flexibele werktijden en meer verantwoordelijkheid, maar ook administratieve lasten. Werknemers daarentegen hebben doorgaans zekerheid en sociale bescherming.
- Autónomo: zelfstandige, flexibiliteit, eigen baas, belastingadministratie
- Empleado: werknemer, vast salaris, sociale zekerheden, minder risico
Belangrijke bijwoorden: dónde, cuándo en cómo
Deze bijwoorden worden gebruikt om informatie over plaats, tijd en wijze te geven en zijn essentieel voor het voeren van gesprekken over situaties zoals verhuizen of werk. Ze kunnen op verschillende manieren gebruikt worden, bijvoorbeeld in vraagzinnen (interrogatieve functie) en in relatieve zinnen die nadere uitleg geven.
- dónde – waar (locatie): ¿Dónde vives? (Waar woon je?)
- cuándo – wanneer (tijd): ¿Cuándo es la reunión? (Wanneer is de vergadering?)
- cómo – hoe (wijze): ¿Cómo llego a la oficina? (Hoe kom ik bij het kantoor?)
Praktische tips en voorbeelden
Let op dat in het Spaans deze bijwoorden vaak met accenten worden geschreven om ze te onderscheiden van de betrekkelijke vormen, wat in het Nederlands niet het geval is. Ook is de positie in zinnen soms anders dan in het Nederlands.
Voorbeeldzinnen:
- La oficina está donde empieza la calle. (Het kantoor is waar de straat begint.)
- Dime cuándo tienes tiempo libre. (Vertel me wanneer je vrije tijd hebt.)
- Explícame cómo funciona el contrato. (Leg me uit hoe het contract werkt.)
Verschillen tussen Nederlands en Spaans
In tegenstelling tot het Nederlands gebruikt het Spaans specifieke vraagwoorden met accenten die benadrukken dat het om een vraag of relatieve bijwoord gaat. Waar we in het Nederlands vaak het vraagwoord aan het begin plaatsen, kan het Spaans iets flexibeler zijn met de woordvolgorde. Daarnaast kent het Spaans veel vaste uitdrukkingen met deze bijwoorden die je kunt gebruiken om gesprekken soepel te laten verlopen.
Handige woordenschat voor deze les:
- Autónomo – zelfstandige
- Empleado – werknemer
- Contrato – contract
- Oficina – kantoor
- Reunión – vergadering