Leerás a usar el estilo indirecto con pretéritos simples para comunicar lo que alguien dijo. Palabras clave: decir (dijo), gustar (gustaba), preguntar (preguntó), oferta, negociar.
  1. Werkwoorden zoals zeggen, recordar, preguntar in pretérito indefinido + "que" + werkwoord in pretérito imperfecto.
  2. Wanneer we werkwoorden in de verleden tijd gebruiken, vinden er veranderingen plaats in de indirecte stijl. Bijvoorbeeld No me gusta la negociación. - Ella me dijo que no le gustaba la negociación. tegenwoordige tijd --> onvoltooid verleden tijd.
Estilo Directo (Directe stijl)Estilo Indirecto (Indirecte stijl)
Juan: "Me gusta negociar la oferta."Juan me dijo que le gustaba negociar la oferta.
Ana: "Creo que la oferta es positiva."Ana me dijo que creía que la oferta era positiva.
Pedro: "¿Vas a rechazar la contraoferta?"Pedro me preguntó si iba a rechazar la contraoferta.
Eva: "Sin duda, la oferta es excelente."Eva me dijo que, sin duda, la oferta era excelente.

Uitzonderingen!

  1. Voornaamwoorden kunnen veranderen afhankelijk van de context, zoals me, le, les. Bijvoorbeeld: Me gusta esta oferta. - Ella dijo que le gusta esta oferta.

Oefening 1: Estilo indirecto con pretéritos simples

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

dijo que, iba a rechazar, tenía, preguntó, negociaban, era, es

1. Decir que + ser:
Juan: La negociación es exitosa. : Juan me ... la negociación ... exitosa.
(Juan: De onderhandeling is succesvol. : Juan zei tegen mij dat de onderhandeling succesvol was.)
2. Decir que + ser:
Marta: La contraoferta ... interesante. : Marta me ... la contraoferta ... interesante.
(Marta: Het tegenvoorstel is interessant. : Marta zei me dat het tegenvoorstel interessant was.)
3. Decir que + negociar:
Juan: Nosotros negociamos con ellos. : Juan me ... ellos ... con ellos.
(Juan: Wij onderhandelen met hen. : Juan zei tegen mij dat zij met hen onderhandelden.)
4. Decir que + ser:
Eva: Sin duda, la oferta es excelente. : Eva me dijo que, sin duda, la oferta ... excelente.
(Eva: Zonder twijfel is het aanbod uitstekend. : Eva zei me dat het aanbod zonder twijfel uitstekend was.)
5. Decir que + negociar:
Ana: Nosotros negociamos una buena oferta. : Ana me ... ellos ... una buena oferta.
(Ana: Wij onderhandelen over een goede aanbieding. : Ana zei tegen mij dat zij over een goede aanbieding onderhandelden.)
6. Decir que + tener:
Eva: Tengo el compromiso con ellos. : Eva me ... ... el compromiso con ellos.
(Eva: Ik heb de afspraak met hen. : Eva zei dat ze de afspraak met hen had.)
7. Preguntar + rechazar:
Pedro: ¿Vas a rechazar la oferta? : Pedro me ... si ... la oferta.
(Pedro: Ga je het aanbod weigeren? : Pedro vroeg me of ik het aanbod ging weigeren.)
8. Decir que + ser:
Ana: El compromiso es importante. : Ana me ... el compromiso ... importante.
(Ana: Toewijding is belangrijk. : Ana zei tegen mij dat toewijding belangrijk was.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste zin in de indirecte stijl met de pretérito die juist weergeeft wat iemand in het verleden zei.

1.
Fout: er wordt pretérito indefinido gebruikt in plaats van pretérito imperfecto voor het hoofdwerkwoord in indirecte stijl na een werkwoord in pretérito.
Fout: de voorzetsel 'tegen mij' ontbreekt om aan te geven aan wie de zin in indirecte stijl is gericht.
2.
Fout: het hoofdwerkwoord mag niet in pretérito indefinido staan, maar moet in pretérito imperfecto zijn om te passen bij de indirecte stijl.
Fout: het werkwoord mag niet in de tegenwoordige tijd blijven na een werkwoord in pretérito; het moet veranderen in pretérito imperfecto.
3.
Fout: gebruik van de conditioneel is hier niet correct; de juiste vorm is pretérito imperfecto.
Fout: het werkwoord mag niet in de tegenwoordige tijd blijven in indirecte stijl wanneer het inleidende werkwoord in pretérito staat.
4.
Fout: het werkwoord in indirecte stijl moet in pretérito imperfecto staan om achtergrondinformatie uit te drukken, niet in indefinido.
Fout: het werkwoord mag niet in de tegenwoordige tijd blijven na een werkwoord in pretérito in indirecte stijl.

Indirecte rede met de verleden tijd (pretérito simple)

In deze les leer je hoe je uitspraken die in de verleden tijd zijn gedaan, correct omzet in de indirecte rede in het Spaans. Dit is belangrijk om situaties te beschrijven waarbij je wilt vertellen wat iemand zei zonder de exacte woorden te herhalen.

Wat leer je in deze les?

  • Gebruik van de werkwoorden decir, recordar, en preguntar in de pretérito indefinido (verleden tijd).
  • Hoe je na deze werkwoorden in de verleden tijd een zin in de indirecte rede vormt met een werkwoord in de pretérito imperfecto.
  • Veranderingen in werkwoordstijden wanneer je direct citaat (estilo directo) omzet naar indirect citaat (estilo indirecto).
  • Aanpassingen van voornaamwoorden zoals me, le, les afhankelijk van de context.

Voorbeelden van direct en indirect stijl

Stijl DirectoStijl Indirecto
Juan: "Me gusta negociar la oferta."Juan me dijo que le gustaba negociar la oferta.
Ana: "Creo que la oferta es positiva."Ana me dijo que creía que la oferta era positiva.
Pedro: "¿Vas a rechazar la contraoferta?"Pedro me preguntó si iba a rechazar la contraoferta.
Eva: "Sin duda, la oferta es excelente."Eva me dijo que, sin duda, la oferta era excelente.

Belangrijke regels voor de verleden tijd in indirecte rede

  • De werkwoorden decir, recordar, preguntar staan in pretérito indefinido gevolgd door "que" en daarna een werkwoord in pretérito imperfecto.
  • Wanneer de directe zin werkwoorden in de tegenwoordige tijd bevat, verandert dit naar de pretérito imperfecto in indirecte rede:
    "No me gusta la negociación." → "Ella me dijo que no le gustaba la negociación."
  • Voornaamwoorden kunnen veranderen afhankelijk van wie spreekt en luistert:
    "Me gusta esta oferta." → "Ella dijo que le gustaba esta oferta."

Vergelijking met het Nederlands

Net als in het Spaans gebruik je in het Nederlands ook vaak een inleidend werkwoord in de verleden tijd voor indirecte rede, bijvoorbeeld "Hij zei dat...". Echter, in het Nederlands veranderen werkwoordstijden niet altijd systematisch zoals in het Spaans. Spaanse werkwoorden in de tegenwoordige tijd worden bijna altijd naar de imperfecto veranderd bij de indirecte rede als het inleidende werkwoord in het verleden staat.

Gebruikelijke werkwoorden die je tegenkomt bij het rapporteren van spreken in het Spaans zijn:
decir (zeggen), recordar (herinneren), preguntar (vragen).

Voorbeelden van veelgebruikte Nederlandse uitdrukkingen en hun Spaanse equivalenten:

  • "Hij zei dat..." – "Él dijo que..."
  • "Zij vroeg of..." – "Ella preguntó si..."
  • "Wij herinnerden ons dat..." – "Nosotros recordamos que..."

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Alessia Calcagni

Talen voor communicatie in internationale ondernemingen en organisaties

Università degli Studi di Modena e Reggio Emilia

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

dinsdag, 14/10/2025 16:50