Deze les legt het verschil uit tussen de Spaanse werkwoorden ir/irse, venir/venirse en llevar/llevarse, die beweging en transport uitdrukken. Je leert hoe de niet-reflexieve en reflexieve vormen van deze werkwoorden verschillende betekenissen en nuances hebben, bijvoorbeeld ir (gaan) versus irse (het benadrukken van weggaan). De les bevat duidelijke voorbeelden en benadrukt de persoonlijke betrokkenheid of intentie die door reflexieve vormen wordt aangeduid. Dit helpt Nederlandse lerenden om natuurlijke en correcte Spaanse zinnen mee te maken en te gebruiken in gesprekken en dagelijkse situaties.
Verbo (Werkwoord) | Significado (Betekenis) | Ejemplo (Voorbeeld) |
---|---|---|
Ir | Movimiento hacia un lugar (Beweging naar een plaats) | Voy al trabajo. (Ik ga naar het werk.) |
Irse | Salir de un lugar (énfasis) (Een plaats verlaten (nadruk)) | Me voy de la empresa. (Ik ga weg bij het bedrijf.) |
Venir | Llegar (Aankomen) | ¿Vienes a la gestoría? (Kom je naar het administratiekantoor?) |
Venirse | Llegar con fuerza o decisión (Aankomen met kracht of vastberadenheid) | Se viene con nosotros. (Komt met ons mee.) |
Llevar | Transportar algo a otro lugar (Iets naar een andere plaats vervoeren) | Llevo mi maletín al trabajo. (Ik neem mijn aktetas mee naar het werk.) |
Llevarse | Tomar algo consigo (Iets meenemen) | Se lleva el ordenador a casa. (Neemt de computer mee naar huis.) |
Oefening 1: Diferencia entre ir/irse, venir/venirse, llevar/llevarse
Instructie: Vul het juiste woord in.
llevamos, me voy, se fueron, voy, vienes, se llevan, Se viene, viene
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste zin in elke sectie om het verschil te oefenen tussen ir/irse, venir/venirse en llevar/llevarse in werk- en dagelijkse contexten.