Deze les behandelt het verschil tussen de Spaanse werkwoorden ir/irse, venir/venirse en llevar/llevarse, die bewegingen en transport uitdrukken. Leer nuttige uitdrukkingen zoals: voy al trabajo (ik ga naar het werk), me voy de la empresa (ik ga weg van het bedrijf), vienes a la gestoría (kom je naar het kantoor?), se viene con nosotros (hij/zij komt met ons mee) en se lleva el ordenador a casa (hij/zij neemt de computer mee naar huis).
Verbo (Werkwoord)Significado (Betekenis)Ejemplo (Voorbeeld)
IrMovimiento hacia un lugar (Beweging naar een plaats)Voy al trabajo. (Ik ga naar het werk.)
IrseSalir de un lugar (énfasis) (Een plaats verlaten (nadruk))Me voy de la empresa. (Ik ga weg bij het bedrijf.)
VenirLlegar (Aankomen)¿Vienes a la gestoría? (Kom je naar het administratiekantoor?)
VenirseLlegar con fuerza o decisión (Aankomen met kracht of vastberadenheid)Se viene con nosotros. (Komt met ons mee.)
LlevarTransportar algo a otro lugar (Iets naar een andere plaats vervoeren)Llevo mi maletín al trabajo. (Ik neem mijn aktetas mee naar het werk.)
LlevarseTomar algo consigo (Iets meenemen)Se lleva el ordenador a casa. (Neemt de computer mee naar huis.)

 

Oefening 1: Verschil tussen ir/irse, venir/venirse, llevar/llevarse

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

llevamos, me voy, se llevan, voy, se fueron, vienes, Se viene, viene

1. Llegar:
: Mi hermana ... a visitarme el fin de semana.
(: Mi hermana viene a visitarme el fin de semana.)
2. Salir de un lugar (énfasis):
: Hoy ... temprano.
(: Hoy me voy temprano.)
3. Salir de un lugar (énfasis):
: Los alumnos ... sin despedirse.
(: Los alumnos se fueron sin despedirse.)
4. Llegar con fuerza o decisión:
: ¡... la idea!
(: ¡Se viene la idea!)
5. Llegar:
: ¿Tú ... también a clase?
(: ¿Tú vienes también a clase?)
6. Tomar algo consigo:
: Ellos ... todos los papeles.
(: Ellos se llevan todos los papeles.)
7. Transportar algo a otro lugar:
: Nosotros ... comida al evento.
(: Nosotros llevamos comida al evento.)
8. Movimiento hacia un lugar:
: Yo ... al trabajo en bicicleta.
(: Yo voy al trabajo en bicicleta.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies in elke sectie de juiste zin om het verschil tussen ir/irse, venir/venirse en llevar/llevarse in werk- en dagelijkse situaties te oefenen.

1.
'Ir' zonder voornaamwoord drukt hier niet de handeling uit van weggaan met de benodigde wederkerige bedoeling.
De vorm 'voyse' bestaat niet; de correcte wederkerige vorm is 'me voy'.
2.
'Llevarse' betekent iets voor jezelf meenemen; hier worden alleen de facturen vervoerd, niet meegenomen voor jezelf.
De positie van het voornaamwoord is onjuist; 'me' mag niet voor 'las' staan.
3.
'Veines' is een onjuiste vorm; de correcte vorm is 'vienes'.
'Venirse' wordt hier niet gebruikt zonder nadruk, en het voornaamwoord staat verkeerd geplaatst.
4.
De constructie 'me viene' heeft hier geen betekenis en is onjuist.
Hoewel grammaticaal correct, mist het de persoonlijke nadruk die 'venirse' in deze context geeft.

Inleiding tot vervoegingen van beweging: ir, irse, venir, venirse, llevar en llevarse

In deze les richten we ons op zes veelgebruikte Spaanse werkwoorden die allemaal te maken hebben met beweging en transport: ir, irse, venir, venirse, llevar en llevarse. Deze kunnen soms verwarrend zijn omdat ze vergelijkbare betekenissen hebben, maar verschillen in de nuance en het gebruik.

Betekenis en gebruik van de werkwoorden

  • Ir: wijst op het bewegen naar een bepaalde plaats. Bijvoorbeeld: Voy al trabajo.
  • Irse: betekent vertrekken of een plaats verlaten met extra nadruk op de handeling. Bijvoorbeeld: Me voy de la empresa.
  • Venir: verwijst naar aankomen of ergens naartoe komen. Bijvoorbeeld: ¿Vienes a la gestoría?
  • Venirse: drukt een aankomst uit met kracht of persoonlijke beslissing. Bijvoorbeeld: Se viene con nosotros.
  • Llevar: betekent iets ergens naartoe brengen of vervoeren. Bijvoorbeeld: Llevo mi maletín al trabajo.
  • Llevarse: betekent iets meenemen voor zichzelf of iets wegpakken. Bijvoorbeeld: Se lleva el ordenador a casa.

Belangrijke aandachtspunten

  • De reflexieve vormen (irse, venirse, llevarse) geven vaak een persoonlijke betrokkenheid, intentie of nadruk aan de beweging.
  • Let op de situatie waarin je deze werkwoorden gebruikt om de juiste betekenis over te brengen.

Taalverschillen tussen Spaans en Nederlands

In het Spaans wordt bij beweging vaak een onderscheid gemaakt tussen ir (gaan) en venir (komen), wat in het Nederlands minder strikt is. Daarnaast zijn de reflexieve varianten als irse (weggaan) en llevarse (meenemen) in het Spaans belangrijk om nuances aan te geven die in het Nederlands soms met extra woorden verklaard worden.

Voorbeelden van handige woorden en uitdrukkingen:

  • Ir = gaan
  • Irse = weggaan / vertrekken
  • Venir = komen
  • Venirse = (met nadruk) komen
  • Llevar = brengen / meenemen (zonder persoonlijke voorstelling)
  • Llevarse = meenemen voor zichzelf / meenemen met eigenaarssubject

Mooie uitdrukking om te onthouden

"Me voy" gebruik je om duidelijk aan te geven dat je vertrekt, terwijl in het Nederlands vaak gewoon "Ik ga" wordt gezegd zonder dat het zo nadrukkelijk benadrukt wordt.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Anja Radovanovic

taalwetenschappen

Ca' Foscari University of Venice

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

zaterdag, 29/11/2025 08:03