Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Deze les legt het verschil uit tussen de Spaanse werkwoorden ir/irse, venir/venirse en llevar/llevarse, die beweging en transport uitdrukken. Je leert hoe de niet-reflexieve en reflexieve vormen van deze werkwoorden verschillende betekenissen en nuances hebben, bijvoorbeeld ir (gaan) versus irse (het benadrukken van weggaan). De les bevat duidelijke voorbeelden en benadrukt de persoonlijke betrokkenheid of intentie die door reflexieve vormen wordt aangeduid. Dit helpt Nederlandse lerenden om natuurlijke en correcte Spaanse zinnen mee te maken en te gebruiken in gesprekken en dagelijkse situaties.
Verbo (Werkwoord)Significado (Betekenis)Ejemplo (Voorbeeld)
IrMovimiento hacia un lugar (Beweging naar een plaats)Voy al trabajo. (Ik ga naar het werk.)
IrseSalir de un lugar (énfasis) (Een plaats verlaten (nadruk))Me voy de la empresa. (Ik ga weg bij het bedrijf.)
VenirLlegar (Aankomen)¿Vienes a la gestoría? (Kom je naar het administratiekantoor?)
VenirseLlegar con fuerza o decisión (Aankomen met kracht of vastberadenheid)Se viene con nosotros. (Komt met ons mee.)
LlevarTransportar algo a otro lugar (Iets naar een andere plaats vervoeren)Llevo mi maletín al trabajo. (Ik neem mijn aktetas mee naar het werk.)
LlevarseTomar algo consigo (Iets meenemen)Se lleva el ordenador a casa. (Neemt de computer mee naar huis.)

 

Oefening 1: Diferencia entre ir/irse, venir/venirse, llevar/llevarse

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

llevamos, me voy, se fueron, voy, vienes, se llevan, Se viene, viene

1. Llegar:
: Mi hermana ... a visitarme el fin de semana.
(Mijn zus komt dit weekend op bezoek.)
2. Salir de un lugar (énfasis):
: Hoy ... temprano.
(Ik ga vandaag vroeg weg.)
3. Llegar:
: ¿Tú ... también a clase?
(Kom jij ook naar de les?)
4. Llegar con fuerza o decisión:
: ¡... la idea!
(Het idee komt eraan!)
5. Tomar algo consigo:
: Ellos ... todos los papeles.
(Zij nemen alle papieren mee.)
6. Salir de un lugar (énfasis):
: Los alumnos ... sin despedirse.
(De leerlingen gingen weg zonder afscheid te nemen.)
7. Transportar algo a otro lugar:
: Nosotros ... comida al evento.
(Wij nemen eten mee naar het evenement.)
8. Movimiento hacia un lugar:
: Yo ... al trabajo en bicicleta.
(Ik ga met de fiets naar het werk.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste zin in elke sectie om het verschil te oefenen tussen ir/irse, venir/venirse en llevar/llevarse in werk- en dagelijkse contexten.

1.
'Ir' sin pronombre no expresa la acción de salir con la intención reflexiva que se requiere aquí.
No existe la forma 'voyse'; la forma reflexiva correcta es 'me voy'.
2.
'Llevarse' impliceert iets voor jezelf meenemen; hier worden de facturen alleen vervoerd, niet voor jezelf meegenomen.
La posición del pronombre es incorrecta; 'me' no debe ir antes de 'las'.
3.
'Veines' es una forma incorrecta; la forma correcta es 'vienes'.
'Venirse' no se usa aquí sin énfasis, y el pronombre está mal colocado.
4.
La construcción 'me viene' no tiene sentido en este contexto y es incorrecta.
Aunque gramaticalmente correcta, falta el énfasis personal que aporta 'venirse' en este contexto.

Begrijp het verschil tussen ir/irse, venir/venirse en llevar/llevarse

Deze les behandelt belangrijke Spaanse werkwoorden die beweging en transport uitdrukken: ir, venir en llevar. Je leert hoe hun reflexieve vormen irse, venirse en llevarse betekenisverschillen weergeven met nadruk of persoonlijke intentie.

Wat leer je precies?

  • Ir betekent simpelweg 'gaan' naar een plaats (bijvoorbeeld: Voy al trabajo.).
  • IrseMe voy de la empresa.).
  • Venir¿Vienes a la gestoría?).
  • VenirseSe viene con nosotros.).
  • LlevarLlevo mi maletín al trabajo.).
  • LlevarseSe lleva el ordenador a casa.).

Praktische tips

De reflexieve vervoegingen voegen vaak een nuance toe die afwijkt van de standaardvorm. In het Spaans zijn er meer van dergelijke werkwoorden waar subtiliteiten liggen in het gebruik van se. In het Nederlands kennen we hiervoor minder verschillende vormen. Vaak drukken we het verschil uit met andere woorden zoals ‘weggaan’ vs. ‘gaan’ of met context.

Relevant voor Nederlandse lerenden

Een belangrijk verschil is dat in het Nederlands werkwoorden als 'gaan' en 'komen' doorgaans niet veranderen in reflexieve vormen om intentie of nadruk uit te drukken. Om het Spaans correct te gebruiken, moet je de context en vaak de toevoeging van pronomen als me of se goed aanvoelen.

Voorbeelden ter vergelijking:

  • Me voy de la oficina. = Ik ga (ben) weg van kantoor. (weggaan wordt met me benadrukt)
  • Llevo los documentos. = Ik breng de documenten.
  • Se lleva el ordenador. = Hij/zij neemt de computer mee (voor zichzelf).

Door deze nuances te beheersen, verbeter je jouw vloeiendheid en begrip van natuurlijke Spaanse communicatie.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Anja Radovanovic

taalwetenschappen

Ca' Foscari University of Venice

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

dinsdag, 15/07/2025 10:05