Découvrez les verbes forts néerlandais au passé simple et au participe passé, tels que 'krijgen' (kreeg, gekregen), 'kiezen' (koos, gekozen) et 'doen' (deed, gedaan), avec leurs changements de voyelles essentiels pour la maîtrise du temps passé.
- Les verbes forts sont des verbes qui dévient des règles générales de conjugaison.
- Les verbes forts changent la voyelle au passé simple (imparfait) en néerlandais.
- Participe passé se termine souvent par '-en' ou 'ge- + stam + en'.
| Infinitief (Infinitif) | O.V.T. (imparfait) | Voltooid deelwoord (Participe passé) |
|---|---|---|
| Krijgen (Recevoir) | kreeg | gekregen |
| Kiezen (Choisir) | koos | gekozen |
| Trekken (Tirer) | trok | getrokken |
| Vragen (Demander) | vroeg | gevraagd |
| Doen (Faire) | deed | gedaan |
| Gaan (Aller) | ging | gegaan |
| Houden (Tenir) | hield | gehouden |
| Komen (Venir) | kwam | gekomen |
| Denken (Penser) | dacht | gedacht |
| Zeggen (Dire) | zei | gezegd |
Exercice 1: Verbes forts : imparfait et participe passé
Instruction: Remplissez le mot correct.
gebleven, hippe, las, kocht, droeg, aangedaan, gesloten, verdwenen, zei
1.
Zeggen:
Ze ... dat mijn jurk erg in de mode is op het moment.
(Ze zei dat mijn jurk erg in de mode is op het moment.)
2.
Sluiten:
De ... kledingwinkel is ....
(De hippe kledingwinkel is gesloten.)
3.
Lezen:
Opa ... altijd modebladen uit dat tijdperk.
(Opa las altijd modebladen uit dat tijdperk.)
4.
Aandoen:
We hebben onze nieuwe outfit ...
(We hebben onze nieuwe outfit aangedaan)
5.
Kopen:
Ik ... een vintage jurk in de tweedehandswinkel.
(Ik kocht een vintage jurk in de tweedehandswinkel.)
6.
Blijven:
De stijl van mijn moeder is altijd een beetje ouderwets ....
(De stijl van mijn moeder is altijd een beetje ouderwets gebleven.)
7.
Verdwijnen:
Mijn onderbroeken en mijn sokken zijn plots .... Ik vind ze nergens.
(Mijn onderbroeken en mijn sokken zijn plots verdwenen. Ik vind ze nergens.)
8.
Dragen:
Hij ... een hippe jas op het feest.
(Hij droeg een hippe jas op het feest.)
Exercice 2: Choix multiple
Instruction: Choisissez la phrase correcte avec la bonne utilisation des verbes forts à l’imparfait ou du participe passé. Faites attention au changement de son et au participe passé correct.
1.
Le verbe « kopen » est un verbe fort qui au passé simple est « kocht », et le participe passé est « gekocht ». Ici, il faut cependant l’imparfait car il s’agit de « hier ».
« Acheptais » est incorrect ; le verbe « kopen » change de façon irrégulière au passé simple en « kocht », pas « acheptais ».
2.
« Keesd » n’est pas une conjugaison correcte du verbe « kiezen ».
Cette phrase est répétée et indiquée comme incorrecte. La forme correcte est « gekozen » ; toute autre orthographe est fausse.
3.
« Faisait froides » n’est pas correct ; il faut « faisait froid ».
« Trokten » n’existe pas ; la forme plurielle correcte à l’imparfait est « trokken ».
4.
« Gardaitt » n’est pas une forme correcte ; il faut « gardait ».
« Hielden » est au pluriel et ne convient pas pour le singulier « elle » dans ce contexte.
