10K+ étudiants - 4.8/5
Apprenez avec un professeur Matériel d'apprentissage inclus Pratiquez la conversation

Gebruik de bijgevoegde video om je dag te beginnen en herken de woorden: rustig, gestrest, adem in, adem uit, ontspanning, voelen, loslaten.
Utilise la vidéo jointe pour commencer ta journée et reconnais les mots : tranquille, stressé, inspire, expire, détente, ressentir, lâcher prise.

Reflectie in een dagboek over de dagelijkse werksleur. Tijd om te veranderen?

1. Elke ochtend begin ik rustig met mediteren. (Chaque matin, je commence tranquillement par méditer.) Montrer
2. Ik probeer rustig te worden, maar mijn gedachten gaan door. (J'essaie de me calmer, mais mes pensées continuent.) Montrer
3. Na het mediteren voel ik me nog steeds moe. (Après la méditation, je me sens encore fatigué.) Montrer
4. Ik fiets naar mijn werk en als ik aankom, ben ik vaak bezweet. (Je vais au travail à vélo et quand j'arrive, je suis souvent en sueur.) Montrer
5. Op mijn werk zit ik veel, en mijn rug doet steeds meer pijn. (Au travail, je reste beaucoup assis, et mon dos me fait de plus en plus mal.) Montrer
6. Tegen de middag heb ik vaak honger en dorst, maar ik eet snel door om door te gaan. (Vers midi, j'ai souvent faim et soif, mais je mange rapidement pour continuer.) Montrer
7. Thuis probeer ik te ontspannen, maar mijn hoofd blijft vol met zorgen. (À la maison, j'essaie de me détendre, mais ma tête est toujours pleine de soucis.) Montrer
8. Ik rust even op de bank, maar ik voel me toch erg moe. (Je me repose un moment sur le canapé, mais je me sens quand même très fatigué.) Montrer
9. Ik wil niet elke dag pijn en stress ervaren. (Je ne veux pas ressentir de douleur et de stress chaque jour.) Montrer
10. Ik voel me al lang niet meer fit en energiek. (Je ne me sens plus en forme ni énergique depuis longtemps.) Montrer
11. Misschien moet ik denken aan ander werk. (Peut-être devrais-je penser à un autre travail.) Montrer

Exercice 1: Questions de discussion

Instruction: Discutez des questions après avoir écouté l'audio ou lu le texte.

  1. Waarom wil de persoon veranderen van werk?
    2. Pourquoi la personne veut-elle changer de travail ?
  2. Wat raad je aan? Blijven of veranderen?
    3. Que conseilles-tu ? Rester ou changer ?
  3. Hoe is jouw werkdruk?
    4. Comment est ta charge de travail ?
  4. Heb jij voldoende beweging en sport?
    5. Faites-vous suffisamment d'exercice et de sport ?