A1.29: États physiques et sensations

Fysieke toestanden en sensaties

Dans cette leçon, apprenez à exprimer vos états physiques comme "moe" (fatigué), "bezweet" (en sueur) et sensations telles que "de pijn" (la douleur) et "de dorst" (la soif), pour décrire votre bien-être quotidien en néerlandais.

Écoute et lecture

Commencez cette leçon en écoutant l'audio et en complétant les exercices correspondants.

Vocabulaire (10)

 Moe: fatigué (Néerlandais)

Moe

Montrer

Fatigué Montrer

 De dorst: La soif (Néerlandais)

De dorst

Montrer

La soif Montrer

 De honger: la faim (Néerlandais)

De honger

Montrer

La faim Montrer

 De pijn: La douleur (Néerlandais)

De pijn

Montrer

La douleur Montrer

 Bezweet: en sueur (Néerlandais)

Bezweet

Montrer

En sueur Montrer

 Zich ontspannen (se détendre) - Conjugaison des verbes et exercices

Zich ontspannen

Montrer

Se détendre Montrer

 Mediteren (méditer) - Conjugaison des verbes et exercices

Mediteren

Montrer

Méditer Montrer

 Rusten (se reposer) - Conjugaison des verbes et exercices

Rusten

Montrer

Se reposer Montrer

 Geblesseerd: Blessé (Néerlandais)

Geblesseerd

Montrer

Blessé Montrer

 Uitgeput: épuisé (Néerlandais)

Uitgeput

Montrer

Épuisé Montrer

Exercices

Ces exercices peuvent être réalisés ensemble pendant les leçons de conversation ou comme devoirs.

Exercice 1: Réorganiser les phrases

Instruction: Faites des phrases correctes et traduisez.

Montrez les réponses
1.
ik een | kopje water? | dorst, mag | Ik heb
Ik heb dorst, mag ik een kopje water?
(J'ai soif, puis-je avoir un verre d'eau ?)
2.
ik ben | geblesseerd. | doet pijn, | Mijn armpje
Mijn armpje doet pijn, ik ben geblesseerd.
(Mon bras me fait mal, je suis blessé.)
3.
wil een | Het jasje | klein, ik | groter jasje. | is te
Het jasje is te klein, ik wil een groter jasje.
(La veste est trop petite, je veux une veste plus grande.)
4.
het mooie | Na het | ik me | moe. | weggetje voel | wandelen over
Na het wandelen over het mooie weggetje voel ik me moe.
(Après avoir marché sur le joli chemin, je me sens fatigué.)
5.
boompje is | jasje, het | Zij draagt | mooi in | de tuin. | een blauw
Zij draagt een blauw jasje, het boompje is mooi in de tuin.
(Elle porte une veste bleue, le petit arbre est beau dans le jardin.)
6.
even rusten | lichaam ontspannen. | Laten we | en ons
Laten we even rusten en ons lichaam ontspannen.
(Reposons-nous un moment et relaxons notre corps.)

Exercice 2: Associer un mot

Instruction: Associez les traductions

Ik voel mij heel moe na een lange werkdag. (Je me sens très fatigué après une longue journée de travail.)
Het kastdeurtje is kapot door het harde slaan. (La porte du placard est cassée à cause du claquement violent.)
Zij geeft mij een cadeautje voor mijn verjaardag. (Elle me donne un cadeau pour mon anniversaire.)
Mijn arm is geblesseerd dus ik moet rusten. (Mon bras est blessé donc je dois me reposer.)

Exercice 3: Regrouper les mots

Instruction: Répartissez les mots suivants en deux catégories : état physique et besoin physique.

Lichamelijke toestand

Lichamelijke behoefte

Exercice 4: Traduire et utiliser dans une phrase

Instruction: Choisissez un mot, traduisez-le et utilisez-le dans une phrase ou un dialogue.

1

Rusten


Se reposer

2

Zich ontspannen


Se détendre

3

De dorst


La soif

4

Geblesseerd


Blessé

5

Mediteren


Méditer

Oefening 5: Exercice de conversation

Instructie:

  1. Hoe voelen de mensen zich in die situaties? (Comment les gens se sentent-ils dans ces situations ?)

Directives pédagogiques +/- 10 minutes

Exemples de phrases:

Hij is uitgeput.

Il est épuisé.

Ik voel me moe in de ochtend.

Je me sens fatigué le matin.

Ik voel me uitgeput na werk.

Je me sens épuisé après le travail.

Ik moet iets drinken.

J'ai besoin de boire quelque chose.

Ik heb dorst.

J'ai soif.

Ik heb honger.

J'ai faim.

Zij heeft het koud.

Elle a froid.

Ik voel me warm.

Je me sens chaud.

...

Exercice 6: Cartes de dialogue

Instruction: Choisissez une situation et entraînez-vous à la conversation avec votre professeur ou vos camarades.

Exercice 7: Choix multiple

Instruction: Choisissez la bonne solution

1. Ik _____ elke middag na het werk even uit.

(Je _____ chaque après-midi après le travail.)

2. Jij _____ vaak een half uur na het sporten.

(Tu _____ souvent une demi-heure après le sport.)

3. Hij _____ niet als hij pijn heeft.

(Il ne _____ pas quand il a mal.)

4. Wij _____ graag in de natuur om te ontspannen.

(Nous _____ aimons dans la nature pour nous détendre.)

Exercice 8: Repos après le sport

Instruction:

Na het sporten (Rusten - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik altijd even uit. Mijn zus en ik (Liggen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) soms op het gras naast een klein boompje. We (Zitten - Onvoltooid tegenwoordige tijd) daar rustig en (Ontspannen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ons. Soms (Hebben - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik een beetje pijn in mijn armen, dus ik (Nemen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) een korte pauze. Daarna (Gaan - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik weer naar huis, waar ik een kopje thee drink en mijn jasje (Brengen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) naar de kapstok.


Après le sport, je me repose toujours un moment. Ma sœur et moi sommes allongées parfois sur l'herbe à côté d'un petit arbre. Nous sommes assis là calmement et nous détendons . Parfois, j' ai un peu mal aux bras, alors je prends une courte pause. Ensuite, je rentre à la maison, où je bois une tasse de thé et pose ma veste sur le porte-manteau.

Tableaux des verbes

Rusten - Rusten

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik rust
  • jij rust
  • hij/zij/het rust
  • wij rusten
  • jullie rusten
  • zij rusten

Liggen - Liggen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik lig
  • jij ligt
  • hij/zij/het ligt
  • wij liggen
  • jullie liggen
  • zij liggen

Zitten - Zitten

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zit
  • jij zit
  • hij/zij/het zit
  • wij zitten
  • jullie zitten
  • zij zitten

Ontspannen - Ontspannen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontspan
  • jij ontspant
  • hij/zij/het ontspant
  • wij ontspannen
  • jullie ontspannen
  • zij ontspannen

Hebben - Hebben

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb
  • jij hebt
  • hij/zij/het heeft
  • wij hebben
  • jullie hebben
  • zij hebben

Nemen - Nemen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik neem
  • jij neemt
  • hij/zij/het neemt
  • wij nemen
  • jullie nemen
  • zij nemen

Gaan - Gaan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ga
  • jij gaat
  • hij/zij/het gaat
  • wij gaan
  • jullie gaan
  • zij gaan

Brengen - Brengen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik breng
  • jij brengt
  • hij/zij/het brengt
  • wij brengen
  • jullie brengen
  • zij brengen

Exercice 9: Verkleinwoorden

Instruction: Remplissez le mot correct.

Grammaire: Diminutifs

Afficher la traduction Montrez les réponses

deurtje, boompje, knoopje, weggetje, zus, cadeautje, jasje, woninkje

1. Zus:
Mijn ... draagt een ketting om haar nek.
(Ma sœur porte un collier autour du cou.)
2. Jas:
Mijn ... is kleiner dan dat van jou.
(Ma petite veste est plus petite que la tienne.)
3. Weg:
We wandelen over een ... naar het bos.
(Nous nous promenons sur un petit chemin vers la forêt.)
4. Woning:
Ze woont in een klein ... in de stad.
(Elle habite dans un petit logement en ville.)
5. Cadeau:
Ik kreeg een leuk ... voor mijn verjaardag.
(J'ai reçu un joli petit cadeau pour mon anniversaire.)
6. Boom:
Dit ... groeit snel in de tuin.
(Ce petit arbre pousse rapidement dans le jardin.)
7. Knoop:
Dit ... is los van mijn jas.
(Ce petit bouton est détaché de ma veste.)
8. Deur:
Hij heeft een ... in zijn poppenhuis.
(Il a une petite porte dans sa maison de poupée.)

Grammaire

Ce n'est pas la chose la plus excitante, nous l'admettons, mais c'est absolument essentiel (et nous promettons que cela portera ses fruits)!

Tableaux de conjugaison des verbes pour cette leçon

Rusten se reposer

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Néerlandais Français
(ik) rust je me repose
(jij) rust/ruist tu te reposes
(hij/zij/het) rust il/elle/on se repose
(wij) rusten nous nous reposons
(jullie) rusten vous vous reposez
(zij) rusten ils se reposent

Exercices et exemples de phrases

Pas de progrès lorsque vous apprenez seul ? Étudiez ce matériel avec un enseignant certifié !

Voulez-vous pratiquer le néerlandais aujourd'hui ? C'est possible ! Contactez simplement l'un de nos professeurs aujourd'hui.

Inscrivez-vous maintenant !

Comprendre les états physiques et les sensations en néerlandais

Ceçon A1 vous guide à travers l'apprentissage de vocabulaire et d'expressions relatifs aux états physiques et sensations. Vous apprendrez à décrire comment vous vous sentez, que ce soit la fatigue, la douleur ou d'autres ressentis corporels, ainsi que des expressions utiles pour parler de ces états dans la vie quotidienne.

Vocabulaire clé : sentiments corporels et états physiques

Pour mieux décrire vos sensations, la leçon distingue deux grandes catégories :

  • Sensations physiques : la soif (de dorst), la faim (de honger), la douleur (de pijn), être en sueur (bezweet)
  • États corporels : fatigué (moe), en forme (fit), blessé (geblesseerd), épuisé (uitgeput)

Exemples de phrases naturelles

Voici quelques exemples pour contextualiser ce vocabulaire :

  • Ik voel me moe, ik ga even rusten in het woninkje. (Je me sens fatigué, je vais me reposer un moment dans la maison.)
  • Heb je dorst? Wil je een kopje water? (As-tu soif? Veux-tu une tasse d'eau?)
  • Mijn armpje doet pijn, ik ben misschien geblesseerd. (Mon bras fait mal, je suis peut-être blessé.)
  • Na het sporten ben ik bezweet, ik neem een cadeautje als beloning. (Après le sport, je suis en sueur, je prends un cadeau comme récompense.)

Constructions grammaticales

La leçon met l'accent sur la conjugaison du verbe rusten (se reposer) au présent, très utile pour parler de la fatigue :

  • Ik rust
  • Jij rust
  • Hij rust
  • Wij rusten

Un mini-récit aide à pratiquer ces formes dans un contexte réel.

Dialogues pratiques

Vous trouverez aussi des dialogues à pratiquer, par exemple :

  • Se déclarer malade à la maison
  • Demander des conseils à la pharmacie
  • Expliquer son état chez le médecin

Ces dialogues intègrent le vocabulaire appris et donnent des exemples concrets pour communiquer vos sensations et besoins.

Comparaison avec le français : différences et équivalences

En néerlandais, il est courant d’utiliser des diminutifs (verkleinwoorden) comme woninkje (petite maison) ou armpje (petit bras), plus fréquents qu'en français. Pour exprimer une sensation, le néerlandais utilise souvent des adjectifs ou des participes passés suivis d'éléments comme moe (fatigué) ou bezweet (en sueur). Contrairement au français où l’on emploie « je suis fatigué », en néerlandais on dira « Ik ben moe ». Voici quelques expressions utiles :

  • Ik ben moe – Je suis fatigué
  • Ik heb dorst – J’ai soif
  • Mijn armpje doet pijn – Mon petit bras me fait mal
  • Ik rust even uit – Je me repose un moment

Ces leçons ne seraient pas possibles sans nos partenaires incroyables🙏