Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Leer het gebruik van bepaalde (der, die, das) en onbepaalde (ein, eine) lidwoorden in de nominatief in het Duits. Ontdek hoe geslacht en getal invloed hebben op het lidwoord en wat belangrijke verschillen zijn met het Nederlands. Voor A1-leerlingen, met praktische voorbeelden en uitleg.
  1. De bepaalde lidwoorden „der, die, das“ worden gebruikt wanneer men over iets specifieks of bekends spreekt.
  2. De onbepaalde lidwoorden „ein, eine“ gebruik je wanneer je over iets algemeens of onbekends spreekt.
  3. lidwoorden worden altijd klein geschreven, behalve aan het begin van een zin.
 Bestimmter Artikel (Bepaald lidwoord)Unbestimmter Artikel (Onbepaalde lidwoord)
Maskulin (Mannelijk)der (bepaald lidwoord)ein (Bepaalde lidwoord)
Feminin (Feminin)die (de)eine (een)
Neutrum (Neutrum)das (het)ein (Bepaalde lidwoord)
Plural (Meervoud)die (de)- (kein Artikel) (- (geen lidwoord))

Uitzonderingen!

  1. In het meervoud is er geen onbepaald lidwoord in het Duits. Voorbeeld: „Ich habe Bücher.“
  2. Voor plaatsnamen en de meeste landennamen wordt geen lidwoord gebruikt. Voorbeeld: „Ich wohne in Deutschland. Ich wohne in Hamburg.“

Oefening 1: Bestimmte und unbestimmte Artikel - Nominativ

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

Der, Die, ein, Ein, Eine, Das

1. Unbestimmt:
... Stadt in Deutschland ist Freiburg.
(Een stad in Duitsland is Freiburg.)
2. Bestimmt :
... Schweiz ist in Europa.
(Zwitserland ligt in Europa.)
3. Bestimmt :
... Name kommt aus Mexiko.
(De naam komt uit Mexico.)
4. Unbestimmt :
... Hauptstadt liegt in der Türkei.
(Een hoofdstad ligt in Turkije.)
5. Bestimmt :
... Land heißt Spanien.
(Het land heet Spanje.)
6. Bestimmt :
... Antwort ist Frankreich.
(Het antwoord is Frankrijk.)
7. Unbestimmt :
... Bewohner kommt aus Dänemark.
(Een bewoner komt uit Denemarken.)
8. Unbestimmt :
Spanien ist ... Land in Europa.
(Spanje is een land in Europa.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ich komme aus ___ kleinen Stadt in Bayern.

(Ik kom uit ___ kleine stad in Beieren.)

2. Das ist ___ Mann, der in Berlin wohnt.

(Dat is ___ man die in Berlijn woont.)

3. Ich habe ___ neues Auto gekauft.

(Ik heb ___ nieuwe auto gekocht.)

4. Sie sind ___ Studenten an der Universität.

(Zij zijn ___ studenten aan de universiteit.)

5. Wir wohnen in ___ schönen Stadt München.

(We wonen in ___ mooie stad München.)

6. Hat er ___ Schwester oder ___ Bruder?

(Heeft hij ___ zus of ___ broer?)

Bestimmte en unbestimmte lidwoorden in de nominatief

Deze les behandelt de basis van Duitse lidwoorden in de nominatief, een essentieel onderdeel van de grammatica op A1-niveau. Je leert het verschil tussen bestimmte (bepaalde) en unbestimmte (onbepaalde) lidwoorden en hoe je deze correct gebruikt afhankelijk van het geslacht en getal van het zelfstandig naamwoord.

Overzicht van lidwoorden

  • Maskulin: der (bepaald), ein (onbepaald)
  • Feminin: die (bepaald), eine (onbepaald)
  • Neutrum: das (bepaald), ein (onbepaald)
  • Plural: die (bepaald), geen onbepaald lidwoord

De lidwoorden geven geslacht (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig) en getal (enkelvoud of meervoud) aan van het zelfstandig naamwoord, bijvoorbeeld der Mann, die Frau, das Kind. In het Duits wordt het lidwoord meestal klein geschreven, behalve aan het begin van een zin.

Gebruik van bepaalde en onbepaalde lidwoorden

Gebruik bestimmte lidwoorden wanneer je over iets bekends of specifieks spreekt, bijvoorbeeld der Mann. De unbestimmte lidwoorden zijn voor situaties waarin het gaat om iets onbepaalds of onbekends, zoals ein Auto.

Let op: in het meervoud is er geen onbepaald lidwoord in het Duits. Bijvoorbeeld: Ich habe Bücher. Voor plaatsnamen gebruik je meestal geen lidwoord: in Deutschland, in Hamburg.

Belangrijke verschillen met het Nederlands

In het Nederlands kennen we geen mannelijk, vrouwelijk en onzijdig lidwoord in het enkelvoud, maar in het Duits is dit essentieel om het juiste lidwoord te kiezen. Daarnaast kent het Nederlands geen grammaticaal geslacht voor woorden zoals in het Duits, waardoor het lidwoordgebruik soms lastig is. Een voorbeeld:
de man (Duits: der Mann), de vrouw (die Frau), het kind (das Kind). Het meervoud krijgt altijd die in het Duits, waar het Nederlands alleen de gebruikt.

Handige Duitse woorden met Nederlandse tegenhangers:

  • der Tisch — de tafel
  • die Lampe — de lamp
  • das Buch — het boek
  • die Bücher — de boeken (meervoud)

Deze leerstof helpt je de basis van Duitse grammatica goed onder de knie te krijgen, zodat je zelfverzekerd lidwoorden kunt gebruiken in alledaagse situaties.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Sophie Schmidt

Internationaal administratief management

Würzburger Dolmetscherschule

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

dinsdag, 15/07/2025 01:56