A1.3: Waar kom je vandaan?

Woher kommst du?

Leer de basiszinnen voor het vragen naar iemands herkomst, zoals 'Woher kommst du?' en 'Ich komme aus Deutschland.' Deze les introduceert ook belangrijke vocabulaire zoals Länder (bijv. Spanien, Italien) en steden (die Stadt) met bijbehorende lidwoorden in de nominatief.

luisteren en lezen

Begin deze les door naar de audio te luisteren en de bijbehorende oefeningen te maken.

Woordenschat (17)

 Spanien: Spanje (Duits)

Spanien

Show

Spanje Show

 Frankreich: Frankrijk (Duits)

Frankreich

Show

Frankrijk Show

 Italien: Italië (Duits)

Italien

Show

Italië Show

 England: Engeland (Duits)

England

Show

Engeland Show

 Die Niederlande: Nederland (Duits)

Die Niederlande

Show

Nederland Show

 Finnland: Finland (Duits)

Finnland

Show

Finland Show

 Mexiko: Mexico (Duits)

Mexiko

Show

Mexico Show

 Die Türkei: Turkije (Duits)

Die Türkei

Show

Turkije Show

 Ich komme aus...: Ik kom uit... (Duits)

Ich komme aus...

Show

Ik kom uit... Show

 Woher?: Waar vandaan? (Duits)

Woher?

Show

Waar vandaan? Show

 Kommen (komen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Kommen

Show

Komen Show

 Leben (leven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leben

Show

Leven Show

 Dänemark: Denemarken (Duits)

Dänemark

Show

Denemarken Show

 Schweiz: Zwitserland (Duits)

Schweiz

Show

Zwitserland Show

 Die Stadt: De stad (Duits)

Die Stadt

Show

De stad Show

 Das Land: het land (Duits)

Das Land

Show

Het land Show

 Ich lebe in...: Ik woon in... (Duits)

Ich lebe in...

Show

Ik woon in... Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
du? | Woher | kommst
Woher kommst du?
(Waar kom je vandaan?)
2.
Türkei. | komme | der | Ich | aus
Ich komme aus der Türkei.
(Ik kom uit Turkije.)
3.
Frankreich? | Kommst du | oder aus | aus Spanien
Kommst du aus Spanien oder aus Frankreich?
(Kom je uit Spanje of uit Frankrijk?)
4.
Berlin. | lebe | in | Stadt | der | Ich
Ich lebe in der Stadt Berlin.
(Ik woon in de stad Berlijn.)
5.
und | Das | Land | ist | interessant. | schön
Das Land ist schön und interessant.
(Het land is mooi en interessant.)
6.
aus England | den Niederlanden? | oder aus | Kommen Sie
Kommen Sie aus England oder aus den Niederlanden?
(Komt u uit Engeland of uit Nederland?)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Ich komme aus Deutschland und ich spreche Deutsch. (Ik kom uit Duitsland en ik spreek Duits.)
Woher kommst du? Ich komme aus der Schweiz. (Waar kom jij vandaan? Ik kom uit Zwitserland.)
Das ist eine Stadt in Spanien. (Dat is een stad in Spanje.)
Ich lebe in einer Stadt neben den Niederlanden. (Ik woon in een stad naast Nederland.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Orden de volgende woorden in de juiste categorieën om je woordenschat over het onderwerp herkomst en nationaliteit te oefenen.

Länder

Fragen und Ausdrücke zur Herkunft

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Spanien


Spanje

2

Mexiko


Mexico

3

Ich komme aus...


Ik kom uit...

4

England


Engeland

5

Dänemark


Denemarken

Übung 5: Gespreksoefening

Anleitung:

  1. Beschreibe die Nationalität jeder Person. (Beschrijf de nationaliteit van elke persoon.)
  2. Sagen Sie, wo sie derzeit leben. (Zeg waar ze momenteel wonen.)
  3. Sagen Sie, wo Sie wohnen. (Vertel waar je woont.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Eero ist aus Frankreich.

Eero komt uit Frankrijk.

Ola kommt aus Polen und sie lebt in London.

Ola komt uit Polen en ze woont in Londen.

Maria ist Spanierin.

Maria is Spaans.

Jan kommt aus den Niederlanden.

Jan komt uit Nederland.

Woher kommst du?

Waar kom je vandaan?

Wo wohnst du?

Waar woon je?

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ich ___ aus Deutschland.

(Ik ___ uit Duitsland.)

2. Du ___ aus der Schweiz.

(Jij ___ uit Zwitserland.)

3. Er ___ in Berlin.

(Hij ___ in Berlijn.)

4. Wir ___ aus Italien und wir leben in München.

(Wij ___ uit Italië en wij wonen in München.)

Oefening 8: Waar kom je vandaan?

Instructie:

Ich (Kommen - Präsens) aus Spanien. Jetzt (Leben - Präsens) ich in Berlin. Mein Freund Max (Kommen - Präsens) aus Italien. Er (Leben - Präsens) auch in Berlin. Wir (Kommen - Präsens) aus verschiedenen Ländern, aber wir sind gute Freunde. Unsere Freunde (Kommen - Präsens) auch aus mehreren Ländern, und wir (Leben - Präsens) alle in Deutschland. Ich (Fragen - Präsens) oft: „Woher (Kommen - Präsens) du?“ und jeder (Antworten - Präsens) mit seinem Land.


Ik kom uit Spanje. Nu woon ik in Berlijn. Mijn vriend Max komt uit Italië. Hij woont ook in Berlijn. Wij komen uit verschillende landen, maar we zijn goede vrienden. Onze vrienden komen ook uit meerdere landen, en wij wonen allemaal in Duitsland. Ik vraag vaak: „Waar kom jij vandaan?“ en iedereen antwoordt met zijn land.

Werkwoordschema's

Kommen - Kommen

Präsens

  • ich komme
  • du kommst
  • er/sie/es kommt
  • wir kommen
  • ihr kommt
  • sie/Sie kommen

Leben - Leben

Präsens

  • ich lebe
  • du lebst
  • er/sie/es lebt
  • wir leben
  • ihr lebt
  • sie/Sie leben

Fragen - Fragen

Präsens

  • ich frage
  • du fragst
  • er/sie/es fragt
  • wir fragen
  • ihr fragt
  • sie/Sie fragen

Antworten - Antworten

Präsens

  • ich antworte
  • du antwortest
  • er/sie/es antwortet
  • wir antworten
  • ihr antwortet
  • sie/Sie antworten

Oefening 9: Bestimmte und unbestimmte Artikel - Nominativ

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Bepaalde en onbepaalde lidwoorden - nominatief

Toon vertaling Toon antwoorden

Der, Die, ein, Ein, Eine, Das

1. Unbestimmt:
... Stadt in Deutschland ist Freiburg.
(Een stad in Duitsland is Freiburg.)
2. Bestimmt :
... Schweiz ist in Europa.
(Zwitserland ligt in Europa.)
3. Bestimmt :
... Name kommt aus Mexiko.
(De naam komt uit Mexico.)
4. Unbestimmt :
... Hauptstadt liegt in der Türkei.
(Een hoofdstad ligt in Turkije.)
5. Bestimmt :
... Land heißt Spanien.
(Het land heet Spanje.)
6. Bestimmt :
... Antwort ist Frankreich.
(Het antwoord is Frankrijk.)
7. Unbestimmt :
... Bewohner kommt aus Dänemark.
(Een bewoner komt uit Denemarken.)
8. Unbestimmt :
Spanien ist ... Land in Europa.
(Spanje is een land in Europa.)

Oefening 10: Nomen und ihre Pluralformen

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Zelfstandige naamwoorden en hun meervoudsvormen

Toon vertaling Toon antwoorden

Frauen, Antworten, Länder, Fragen, Städte

1. Die Stadt (mit Umlaut):
Die ....
(De steden)
2. Die Frage:
Die ....
(De vragen)
3. Die Antwort:
Die ....
(De antwoorden.)
4. Die Frau:
Die ....
(De vrouwen.)
5. Das Land (mit Umlaut) :
Die ....
(De landen)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.3.2 Grammatik

Bestimmte und unbestimmte Artikel - Nominativ

Bepaalde en onbepaalde lidwoorden - nominatief


A1.3.3 Grammatik

Was sind die vier Fälle? Warum brauchen wir sie?

Wat zijn de vier naamvallen? Waarom hebben we ze nodig?


A1.3.4 Grammatik

Nomen und ihre Pluralformen

Zelfstandige naamwoorden en hun meervoudsvormen


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Kommen komen

Präsens

Duits Nederlands
(ich) komme ik kom
(du) kommst jij komt
(er/sie/es) kommt hij/zij/het komt
(wir) kommen wij komen
(ihr) kommt jullie komen
(sie) kommen zij komen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Leben leven

Präsens

Duits Nederlands
(ich) lebe ik leef
(du) lebst jij leeft
(er/sie/es) lebt hij/zij/het leeft
(wir) leben wij leven
(ihr) lebt jullie leven
(sie) leben zij leven

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Duits oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Lesonderwerp: Waar kom je vandaan? - Duits voor beginners (A1)

In deze les leer je hoe je over afkomst en woonplaats praat in het Duits, met een focus op bepaalde en onbepaalde lidwoorden in de nominatief, de vier naamvallen, en het meervoud van zelfstandige naamwoorden.

Overzicht van de lesinhoud

  • Vragen over herkomst: Zinnen zoals "Woher kommst du?" en antwoorden zoals "Ich komme aus Deutschland." helpen je om eenvoudig te praten over waar je vandaan komt.
  • Lidwoorden in de nominatief: Leer hoe je bepaalde (der, die, das) en onbepaalde lidwoorden (ein, eine) correct gebruikt, bijvoorbeeld: "Kommst du aus der Schweiz?".
  • De vier naamvallen in het Duits: Krijg een introductie over de nominatief, accusatief, datief en genitief, en waarom ze belangrijk zijn voor correcte zinsbouw.
  • Zelfstandige naamwoorden en meervouden: Ontdek diverse meervoudsvormen zoals "die Stadt" en hun correcte gebruik.

Belangrijke woorden en uitdrukkingen

  • Woher kommst du? – Waar kom jij vandaan?
  • Ich komme aus Deutschland. – Ik kom uit Duitsland.
  • Kommst du aus der Schweiz oder aus Österreich? – Kom je uit Zwitserland of Oostenrijk?
  • Ich lebe in einer großen Stadt. – Ik woon in een grote stad.
  • Bist du aus Spanien oder aus Italien? – Ben je uit Spanje of Italië?
  • Welche Sprache sprichst du? – Welke taal spreek jij?

Verwante grammaticapunten

De nadruk ligt op de nominatief (de onderwerpvorm) en het correct gebruik van bestemde en onbepaalde lidwoorden. Daarnaast leer je werkwoorden als kommen (komen) en leben (leven/wonen) vervoegen in de tegenwoordige tijd.

Verschillen tussen Nederlands en Duits in deze les

In het Duits zijn lidwoorden altijd gekoppeld aan het geslacht van het zelfstandig naamwoord (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig) en veranderen ze afhankelijk van de naamval. In het Nederlands zijn lidwoorden veel eenvoudiger, meestal alleen de of het, en naamvallen worden meestal niet aangegeven.

Voorbeelduitdrukking:
Duits: "Ich komme aus der Schweiz." (met het bepaalde lidwoord der in de datief)
Nederlands: "Ik kom uit Zwitserland." (zonder lidwoord)

Handige Duitse zinnen met Nederlandse equivalenten

  • Hallo, woher kommst du? – Hallo, waar kom jij vandaan?
  • Ich bin Deutscher / Ich bin Deutsche. – Ik ben Duitser / Ik ben Duitse.
  • Kommst du aus einem anderen Land? – Kom je uit een ander land?
  • Ich lebe in der Schweiz. – Ik woon in Zwitserland.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏