Leer de basiszinnen voor het vragen naar iemands herkomst, zoals 'Woher kommst du?' en 'Ich komme aus Deutschland.' Deze les introduceert ook belangrijke vocabulaire zoals Länder (bijv. Spanien, Italien) en steden (die Stadt) met bijbehorende lidwoorden in de nominatief.
luisteren en lezen
Begin deze les door naar de audio te luisteren en de bijbehorende oefeningen te maken.
Woordenschat (17) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Orden de volgende woorden in de juiste categorieën om je woordenschat over het onderwerp herkomst en nationaliteit te oefenen.
Länder
Fragen und Ausdrücke zur Herkunft
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
Spanien
Spanje
2
Mexiko
Mexico
3
Ich komme aus...
Ik kom uit...
4
England
Engeland
5
Dänemark
Denemarken
Übung 5: Gespreksoefening
Anleitung:
- Beschreibe die Nationalität jeder Person. (Beschrijf de nationaliteit van elke persoon.)
- Sagen Sie, wo sie derzeit leben. (Zeg waar ze momenteel wonen.)
- Sagen Sie, wo Sie wohnen. (Vertel waar je woont.)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Eero ist aus Frankreich. Eero komt uit Frankrijk. |
Ola kommt aus Polen und sie lebt in London. Ola komt uit Polen en ze woont in Londen. |
Maria ist Spanierin. Maria is Spaans. |
Jan kommt aus den Niederlanden. Jan komt uit Nederland. |
Woher kommst du? Waar kom je vandaan? |
Wo wohnst du? Waar woon je? |
... |
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ich ___ aus Deutschland.
(Ik ___ uit Duitsland.)2. Du ___ aus der Schweiz.
(Jij ___ uit Zwitserland.)3. Er ___ in Berlin.
(Hij ___ in Berlijn.)4. Wir ___ aus Italien und wir leben in München.
(Wij ___ uit Italië en wij wonen in München.)Oefening 8: Waar kom je vandaan?
Instructie:
Werkwoordschema's
Kommen - Kommen
Präsens
- ich komme
- du kommst
- er/sie/es kommt
- wir kommen
- ihr kommt
- sie/Sie kommen
Leben - Leben
Präsens
- ich lebe
- du lebst
- er/sie/es lebt
- wir leben
- ihr lebt
- sie/Sie leben
Fragen - Fragen
Präsens
- ich frage
- du fragst
- er/sie/es fragt
- wir fragen
- ihr fragt
- sie/Sie fragen
Antworten - Antworten
Präsens
- ich antworte
- du antwortest
- er/sie/es antwortet
- wir antworten
- ihr antwortet
- sie/Sie antworten
Oefening 9: Bestimmte und unbestimmte Artikel - Nominativ
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Bepaalde en onbepaalde lidwoorden - nominatief
Toon vertaling Toon antwoordenDer, Die, ein, Ein, Eine, Das
Oefening 10: Nomen und ihre Pluralformen
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Zelfstandige naamwoorden en hun meervoudsvormen
Toon vertaling Toon antwoordenFrauen, Antworten, Länder, Fragen, Städte
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
A1.3.2 Grammatik
Bestimmte und unbestimmte Artikel - Nominativ
Bepaalde en onbepaalde lidwoorden - nominatief
A1.3.3 Grammatik
Was sind die vier Fälle? Warum brauchen wir sie?
Wat zijn de vier naamvallen? Waarom hebben we ze nodig?
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Kommen komen Delen Gekopieerd!
Präsens
Duits | Nederlands |
---|---|
(ich) komme | ik kom |
(du) kommst | jij komt |
(er/sie/es) kommt | hij/zij/het komt |
(wir) kommen | wij komen |
(ihr) kommt | jullie komen |
(sie) kommen | zij komen |
Leben leven Delen Gekopieerd!
Präsens
Duits | Nederlands |
---|---|
(ich) lebe | ik leef |
(du) lebst | jij leeft |
(er/sie/es) lebt | hij/zij/het leeft |
(wir) leben | wij leven |
(ihr) lebt | jullie leven |
(sie) leben | zij leven |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Duits oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Lesonderwerp: Waar kom je vandaan? - Duits voor beginners (A1)
In deze les leer je hoe je over afkomst en woonplaats praat in het Duits, met een focus op bepaalde en onbepaalde lidwoorden in de nominatief, de vier naamvallen, en het meervoud van zelfstandige naamwoorden.
Overzicht van de lesinhoud
- Vragen over herkomst: Zinnen zoals "Woher kommst du?" en antwoorden zoals "Ich komme aus Deutschland." helpen je om eenvoudig te praten over waar je vandaan komt.
- Lidwoorden in de nominatief: Leer hoe je bepaalde (der, die, das) en onbepaalde lidwoorden (ein, eine) correct gebruikt, bijvoorbeeld: "Kommst du aus der Schweiz?".
- De vier naamvallen in het Duits: Krijg een introductie over de nominatief, accusatief, datief en genitief, en waarom ze belangrijk zijn voor correcte zinsbouw.
- Zelfstandige naamwoorden en meervouden: Ontdek diverse meervoudsvormen zoals "die Stadt" en hun correcte gebruik.
Belangrijke woorden en uitdrukkingen
- Woher kommst du? – Waar kom jij vandaan?
- Ich komme aus Deutschland. – Ik kom uit Duitsland.
- Kommst du aus der Schweiz oder aus Österreich? – Kom je uit Zwitserland of Oostenrijk?
- Ich lebe in einer großen Stadt. – Ik woon in een grote stad.
- Bist du aus Spanien oder aus Italien? – Ben je uit Spanje of Italië?
- Welche Sprache sprichst du? – Welke taal spreek jij?
Verwante grammaticapunten
De nadruk ligt op de nominatief (de onderwerpvorm) en het correct gebruik van bestemde en onbepaalde lidwoorden. Daarnaast leer je werkwoorden als kommen (komen) en leben (leven/wonen) vervoegen in de tegenwoordige tijd.
Verschillen tussen Nederlands en Duits in deze les
In het Duits zijn lidwoorden altijd gekoppeld aan het geslacht van het zelfstandig naamwoord (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig) en veranderen ze afhankelijk van de naamval. In het Nederlands zijn lidwoorden veel eenvoudiger, meestal alleen de of het, en naamvallen worden meestal niet aangegeven.
Voorbeelduitdrukking:
Duits: "Ich komme aus der Schweiz." (met het bepaalde lidwoord der in de datief)
Nederlands: "Ik kom uit Zwitserland." (zonder lidwoord)
Handige Duitse zinnen met Nederlandse equivalenten
- Hallo, woher kommst du? – Hallo, waar kom jij vandaan?
- Ich bin Deutscher / Ich bin Deutsche. – Ik ben Duitser / Ik ben Duitse.
- Kommst du aus einem anderen Land? – Kom je uit een ander land?
- Ich lebe in der Schweiz. – Ik woon in Zwitserland.