Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Leer alles over Duitse richtingsvoorzetsels met de accusatief die beweging van de ene naar de andere plaats aanduiden. Begrijp het gebruik van voorzetsels zoals nach, zu, in, door, over en langs met duidelijke voorbeelden en grammaticale uitleg, speciaal voor Nederlandse studenten van niveau A1.
  1. Richtingsvoorzetsels beantwoorden de vraag „Wohin?“ en drukken een beweging of verandering van de plaats uit.
  2. De plaatsaanduiding staat in de accusatief.
Präposition (voorzetsel)Beispielsatz (Voorbeeldzin)
nach (naar)Das Flugzeug fliegt nach Berlin.
zu (naar)Ich fahre mit dem Fahrrad zur U-Bahn.
in (in)Ich gehe in die Stadt. 
von ... nach (van ... naar)Der Zug fährt von Köln nach München.
durch (door)Das Auto fährt durch die Stadt.
über (over)Das Flugzeug fliegt über das Meer.
entlang (langs)Ich gehe zu Fuß die Straße entlang.
bis zu (tot)Ich gehe bis zur Bushaltestelle.
um ... herum (om ... heen)Das Taxi fährt um das Gebäude herum.

Uitzonderingen!

  1. „Zu“ verlangt de datief, hoewel het een richting aangeeft: Ik ga zur Schule.
  2. „Nach“ wordt gebruikt voor steden en landen zonder lidwoord: Ik vlieg naar Spanje.

Oefening 1: Richtungspräpositionen mit Akkusativ: Bewegung von A nach B

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

ins, zum, nach, über die, in die, durch den

1.
Es regnet stark. Ich gehe lieber ... Haus.
(Het regent hard. Ik ga liever naar binnen.)
2.
Ich brauche eine neue Hose. Deshalb fahre ich später noch ... Stadt.
(Ik heb een nieuwe broek nodig. Daarom ga ik later nog naar de stad.)
3.
Ich fahre morgen ... Köln, weil mein Bruder dort wohnt.
(Ik ga morgen naar Keulen, omdat mijn broer daar woont.)
4.
Ich will spazieren gehen. Ich laufe ein Stück ... Park.
(Ik wil wandelen gaan. Ik loop een stuk door het park.)
5.
Der Bus hält hier. Er fährt direkt ... Bahnhof.
(De bus stopt hier. Hij rijdt rechtstreeks naar het station.)
6.
Mein Fahrrad steht noch draußen. Ich bringe es jetzt ... Garage.
(Mijn fiets staat nog buiten. Ik breng hem nu naar de garage.)
7.
Wir haben einen Flug und fahren deshalb gleich ... Flughafen.
(We hebben een vlucht en gaan daarom direct naar de luchthaven.)
8.
Das Auto muss auf die andere Seite und fährt deshalb ... Straße.
(De auto moet naar de andere kant en rijdt daarom over de straat.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ich fahre morgen mit dem Zug ____ München.

(Ik ga morgen met de trein ____ München.)

2. Wir gehen heute Abend ____ die Stadt.

(We gaan vanavond ____ de stad.)

3. Das Taxi fährt ____ das Gebäude herum.

(De taxi rijdt ____ het gebouw heen.)

4. Ich gehe ____ Bushaltestelle.

(Ik loop ____ bushalte.)

5. Das Flugzeug fliegt ____ das Meer.

(Het vliegtuig vliegt ____ de zee.)

6. Ich gehe ____ U-Bahnstation.

(Ik loop ____ metrostation.)

Richtingspräpositionen met de accusatief: Beweging van A naar B

In deze les leer je Duitse voorzetsels die beweging naar een bestemming uitdrukken en altijd gevolgd worden door de accusatief. Deze zogenoemde richtingsvoorzetsels beantwoorden de vraag "Wohin?" (Waarheen?) en geven aan dat er sprake is van een verandering van plaats.

Belangrijke voorzetsels en voorbeelden

  • nach: gebruikt voor steden en landen zonder lidwoord. Bijvoorbeeld: "Das Flugzeug fliegt nach Berlin." (Het vliegtuig vliegt naar Berlijn.)
  • zu: betekent 'naar' en gaat vaak samen met het lidwoord in de datief. Bijvoorbeeld: "Ich fahre mit dem Fahrrad zur U-Bahn." (Ik fiets naar de metro.)
  • in: geeft beweging naar binnen aan, met accusatief. Bijvoorbeeld: "Ich gehe in die Stadt." (Ik ga de stad in.)
  • durch, über, entlang, bis zu, en um ... herum: andere belangrijke richtingsvoorzetsels die verschillende bewegingen beschrijven, zoals door, over, langs, tot aan en rond iets.

Grammaticaal gebruik

De plaatsaanduiding na deze voorzetsels staat altijd in de accusatief, behalve bij zu, dat een datief vereist ondanks het aangeven van richting: "Ich gehe zur Schule." (Ik ga naar school.)

Verschillen met het Nederlands

Het Duitse voorzetsel nach wordt gebruikt voor steden en landen zonder lidwoord, terwijl in het Nederlands vaak naar wordt gebruikt zonder verdere verbuiging. Het voorzetsel zu lijkt op het Nederlandse naar of tot maar vereist in het Duits de datief, wat een belangrijk verschil is. Verder wordt bij beweging naar binnen in gebruikt met de accusatief, vergelijkbaar met het Nederlandse 'in'. Hierbij is het belangrijk om de naamvallen te onthouden, wat in het Nederlands minder nadrukkelijk is.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Sophie Schmidt

Internationaal administratief management

Würzburger Dolmetscherschule

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

dinsdag, 15/07/2025 02:07