Leer de vijf hoofdregels van stamverandering bij Duitse werkwoorden in de tegenwoordige tijd: een overzicht met voorbeelden zoals fahren, laufen, essen, sehen en stoßen, inclusief praktische zinnen met de 2e en 3e persoon enkelvoud. Begrijp de verschillen ten opzichte van het Nederlands en oefen de klank- en spellingveranderingen effectief.
- Bij deze werkwoorden verandert de vorm van de tegenwoordige tijd bij de 2e en 3e persoon enkelvoud.
Stammveränderung (vervoegingswijziging) | Verb (Werkwoord) | Beispiel (voorbeeld) |
---|---|---|
a → ä | Fahren (rijden) auch: Schlafen, Halten (ook: slapen, houden) | Du fährst Er / Sie / Es fährt |
au → äu | Laufen (lopen) auch: Saufen (zuipen) | Du läufst (Je läufst) Er / Sie / Es läuft (Hij / Zij / Het läpt) |
e → i | Essen auch: Geben, Helfen (ook: geven, helpen) | Du isst (Je eet) Er / Sie / Es isst (Hij / Zij / Het isst) |
e → ie | Sehen auch: Genießen, Stehlen, (ook: Genieten, Stelen) Empfehlen (aanbevelen) | Du siehst (Je ziet) Er / Sie / Es sieht (Hij / Zij / Het ziet) |
o → ö | Stoßen | Du stößt (Je stoot t) Er / Sie / Es stößt (Hij / Zij / Het stoot) |
Oefening 1: Verben mit Stammveränderung
Instructie: Vul het juiste woord in.
trinkst, läuft, stößt, fahrt, esst, helfen, hilft, fährst
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Du _____ morgen zum Supermarkt, um Obst zu kaufen.
(Je _____ morgen naar de supermarkt om fruit te kopen.)2. Er _____ schnell durch die Gänge, um die Milch zu finden.
(Hij _____ snel door de gangen om de melk te vinden.)3. Sie _____ jeden Tag frisches Gemüse vom Markt.
(Zij _____ elke dag verse groenten van de markt.)4. Du _____ viele verschiedene Käsesorten im Regal.
(Je _____ veel verschillende kazen in het schap.)5. Er _____ den Einkaufswagen vorsichtig in den Gang.
(Hij _____ voorzichtig de winkelwagen de gang in.)6. Du _____ im Supermarkt nicht, sondern kaufst schnell ein.
(Je _____ niet in de supermarkt, maar koopt snel in.)