Leer de Franse modale werkwoorden devoir, falloir, pouvoir en vouloir. Deze basisles behandelt hoe je verplichtingen, wensen en mogelijkheden uitdrukt met voorbeelden zoals "Je veux goûter ce fromage" en "Il faut goûter avant de choisir." Perfect voor beginners (niveau A1) die Frans willen begrijpen en spreken. Ontdek ook het unieke gebruik van het impersonele falloir en vergelijkingen met het Nederlands.
- Het modale werkwoord gaat vooraf aan een werkwoord in de infinitief.
Verbe (Werkwoord) | Exemple (Voorbeeld) |
---|---|
Vouloir (Willen) | Je veux goûter ce fromage. (Ik wil deze kaas proeven.) |
Devoir (Moeten) | Je dois peser les ingrédients. (Ik moet de ingrediënten wegen.) |
Pouvoir (Kunnen) | Je peux cuisiner avec toi ? (Kan ik koken met jou?) |
Falloir (Moeten) | Il faut goûter avant de choisir. (Je moet proeven voordat je kiest.) |
Uitzonderingen!
- Het werkwoord falloir is onpersoonlijk en wordt alleen vervoegd in de derde persoon enkelvoud.
Oefening 1: Les verbes modaux : "Devoir, Falloir, Pouvoir, Vouloir"
Instructie: Vul het juiste woord in.
peux, pouvons, devons, doivent, dois, pouvez, veulent, faut
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Je ___ peser la farine pour la recette.
(Ik ___ de bloem wegen voor het recept.)2. Il ___ mélanger le sucre et la farine.
(Je ___ de suiker en de bloem mengen.)3. Nous ___ utiliser le fouet pour mélanger.
(Wij ___ de garde gebruiken om te mengen.)4. Tu ___ ajouter du poivre dans la recette ?
(Wil ___ peper toevoegen aan het recept?)5. Ils ___ doser l'huile avec attention.
(Zij ___ de olie zorgvuldig doseren.)6. Vous ___ peser les ingrédients avant de commencer.
(U ___ de ingrediënten wegen voordat u begint.)