Leer de aanwijzende voornaamwoorden deze, die, dit en dat gebruiken in het Nederlands. Ontdek hoe je verwijst naar dichtbij en verder weg gelegen dingen, met aandacht voor het geslacht en het aantal van zelfstandige naamwoorden. Begrijp de verschillen en gebruik voorbeelden om jouw kennis te versterken.
- Gebruik 'deze' en 'dit' voor zaken dichtbij, en 'die' en 'dat' voor zaken verder weg.
- Het aanwijzend voornaamwoord komt overeen met het geslacht en artikel van het woord.
de-woord | het-woord | |
---|---|---|
Dichtbij (Dichtbij) | deze | dit |
Veraf (Veraf) | die | dat |
Uitzonderingen!
- Verkleinwoorden hebben altijd het artikel 'het' en gebruiken dus altijd 'dit' of 'dat'.
- Meervouden hebben altijd het artikel 'de' en gebruiken dus altijd 'deze' of 'die'.
Oefening 1: Aanwijzende voornaamwoorden (deze, die, dit, dat)
Instructie: Vul het juiste woord in.
Die, Deze, Dat
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. ___ cirkel is rood en die cirkel is blauw.
2. ___ vierkant ligt dichtbij, maar dat vierkant ligt verder weg.
3. Ik houd van ___ driehoek hier op tafel.
4. ___ cirkels aan de overkant van de kamer zijn groter.
5. ___ driehoekje is klein, het is een verkleinwoord.
6. ___ vormen hier zijn rond en die vormen daar zijn vierkant.