Leer aanwijzende voornaamwoorden zoals deze, die, dit en dat om vormen te beschrijven: cirkel, driehoek, vierkant en rechthoek met eigenschappen als breed, smal, hoog en laag.
Luister- en leesmateriaal
Oefen woordenschat in context met echte materialen.
Woordenschat (14) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Verdeel de woorden hieronder in twee groepen: vormen en eigenschappen.
Vormen
Eigenschappen
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
Zetten
Zetten
2
De rechthoek
De rechthoek
3
De lijn
De lijn
4
De driehoek
De driehoek
5
Laag
Laag
Oefening 5: Gespreksoefening
Instructie:
- Beschrijf de afbeeldingen en vergelijk ze. (Beschrijf de afbeeldingen en vergelijk ze.)
- Vraag de anderen wat ze liever hebben. Kleinere of grotere auto's, ... ? (Vraag de anderen wat ze liever hebben. Kleinere of grotere auto's, .... ?)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ik ____ de cirkel op de tafel.
2. Jij ____ het vierkant naast de driehoek.
3. Hij ____ de lijn recht over het papier.
4. Wij ____ deze vormen op tafel om de grootte te vergelijken.
Oefening 8: Vormen en figuren in het park
Instructie:
Werkwoordschema's
Zetten - Zetten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zet
- jij zet
- hij/zij/het zet
- wij zetten
- jullie zetten
- zij zetten
Staan - Staan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sta
- jij staat
- hij/zij/het staat
- wij staan
- jullie staan
- zij staan
Oefening 9: Aanwijzende voornaamwoorden (deze, die, dit, dat)
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Aanwijzende voornaamwoorden (deze, die, dit, dat)
Toon vertaling Toon antwoordenDie, Deze, Dat
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
A1.27.2 Grammatica
Aanwijzende voornaamwoorden (deze, die, dit, dat)
Aanwijzende voornaamwoorden (deze, die, dit, dat)
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Zetten zetten Delen Gekopieerd!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) zet | (ik) zet |
(jij) zet / zet je | (jij) zet / zet je |
(hij/zij/het) zet | (hij/zij/het) zet |
(wij) zetten | (wij) zetten |
(jullie) zetten | (jullie) zetten |
(zij) zetten | (zij) zetten |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Introductie tot vormen en aanwijzende voornaamwoorden
In deze les ga je bekend raken met verschillende vormen zoals de cirkel, de driehoek, de rechthoek en het vierkant. Je leert hoe je deze vormen kunt beschrijven met eigenschappen als breed, smal, hoog en laag. Daarnaast oefen je met aanwijzende voornaamwoorden: deze, die, dit, dat. Hiermee kun je duidelijk maken over welke vorm je praat, vooral als iets dichtbij of verder weg is.
Belangrijke woordenschat
Vormen
- de cirkel
- de driehoek
- de rechthoek
- het vierkant
Eigenschappen
- breed
- hoog
- smal
- laag
Aanwijzende voornaamwoorden
Gebruik deze en dit voor dingen dichtbij, en die en dat voor dingen die verder weg zijn. Bijvoorbeeld:
- Deze cirkel is groot en breed.
- Die driehoek is licht en smal.
- Dit vierkant is recht en laag.
- Dat is een kromme lijn, niet recht.
Verbeter je taalgebruik met praktische voorbeelden
Je leert ook het werkwoord zetten gebruiken in zinnen als Ik zet de cirkel op de tafel. Dit werkwoord is belangrijk om te beschrijven dat je iets ergens neerlegt of plaatst. De vervoegingen speel je in deze les ook na, bijvoorbeeld:
- ik zet, jij zet, hij zet
- wij zetten, jullie zetten, zij zetten
Oefensituaties om de taal toe te passen
De les bevat dialogen in verschillende contexten zoals het kunstmuseum, de meubelwinkel en een kantoorartikelenwinkel. Daar oefen je met een partner hoe je vormen en hun kenmerken beschrijft en voorkeuren uitdrukt. Bijvoorbeeld:
- "Kijk naar deze cirkel. Vind je die mooi?"
- "Is deze tafel rond of vierkant?"
- "Neem je deze pen of dat potlood?"
Specifieke verschillen tussen instructietaal en het Nederlands
Aangezien de instructietaal Nederlands is en ook het leerdoel Nederlands is, zijn er geen vertalingen of directe vergelijkingen met een andere taal nodig. Wel is aandacht besteed aan het juist gebruik van aanwijzende voornaamwoorden, want die kunnen in andere talen anders werken qua nabijheid en grammaticale regels.
Belangrijke uitdrukkingen om te onthouden:
- deze: verwijst naar een mannelijk of vrouwelijk zelfstandig naamwoord dat dichtbij is (de-woorden)
- dit: verwijst naar een onzijdig zelfstandig naamwoord dat dichtbij is (het-woorden)
- die: verwijst naar een de-woord dat verder weg is
- dat: verwijst naar een het-woord dat verder weg is
Door veel te oefenen met deze woorden en vormen, ontwikkel je een natuurlijk gevoel voor hoe je in het Nederlands dingen aanwijst en beschrijft.