Leer hoe je in het Nederlands de betrekkelijke voornaamwoorden die, dat, wat en wie correct gebruikt om zinnen te verbinden en meer te vertellen over personen, dieren en zaken. Ontdek de regels voor de-woorden en het-woorden, en oefen met praktische voorbeelden die je helpen bij het begrijpen en toepassen van deze grammaticale structuur op A2-niveau.
- Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt een zin of bijzin met een voorafgaand woord of zinsdeel.
- Je gebruikt ze om iets te zeggen over personen, dieren of zaken.
- Gebruik het juiste betrekkelijk voornaamwoord door te kijken of het om een de-woord of een het-woordgaat, en of het enkelvoud of meervoud is.
de-woord | het-woord | |
---|---|---|
Enkelvoud (Enkelvoud) | die De persoon die je daar ziet, is vegetarisch. (De persoon die je daar ziet, is vegetarisch.) | dat Het dieet dat ik volg, is evenwichtig. (Het dieet dat ik volg, is evenwichtig.) |
Meervoud (Meervoud) | die De snacks die ik kocht, zijn gezond. (De snacks die ik kocht, zijn gezond.) | die De ingrediënten die je toevoegt, zijn verkeerd. (De ingrediënten die je toevoegt, zijn verkeerd.) |
Uitzonderingen!
- Wie en wat zijn betrekkelijke voornaamwoorden die zelfstandig gebruikt worden. Bijvoorbeeld: Wie veel sport, is gezond.
- Gebruik wat na onbepaalde woorden zoals alles of iets.
Oefening 1: Betrekkelijke voornaamwoorden (die, dat, wat, wie)
Instructie: Vul het juiste woord in.
Wie, wat, die, dat
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste zin met het correcte betrekkelijk voornaamwoord om de zinnen correct te verbinden.