Het Meewerkend Voorwerp: Uitleg en Gebruik
Deze les gaat over het meewerkend voorwerp in het Nederlands. Het meewerkend voorwerp vertelt voor of aan wie iets gebeurt. Bijvoorbeeld in de zinnen: aan Lies of voor Karel. Dit onderdeel van de zin is vaak een persoon of een instantie, en het geeft aan wie voordeel heeft bij de handeling.
Waar staat het meewerkend voorwerp?
Er zijn twee belangrijke manieren om het meewerkend voorwerp te plaatsen:
- Zonder voorzetsel: Het meewerkend voorwerp komt direct na de persoonsvorm. Bijvoorbeeld: De receptionist geeft de gast de sleutel aan de balie.
- Met voorzetsel (zoals aan of voor): Het meewerkend voorwerp staat meestal aan het einde van de zin, na het lijdend voorwerp. Bijvoorbeeld: De receptionist geeft de sleutel aan de gast.
Voorzetsels die vaak voorkomen
De voorzetsels aan en voor zijn belangrijk om een meewerkend voorwerp duidelijk te maken. Ze maken herkenbaar voor wie of voor wat iets gebeurt.
Persoonlijke voornaamwoorden als meewerkend voorwerp
Je kunt ook persoonlijke voornaamwoorden gebruiken in de voorwerpsvorm als meewerkend voorwerp. Dit zijn onder andere: mij, me, jou, je, u, hem, haar, het, ons, jullie, hun. Ze staan meestal zonder voorzetsel direct na de persoonsvorm, bijvoorbeeld: Kunt u mij extra handdoeken brengen?
Belangrijk om te onthouden
- Een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel volgt direct na het werkwoord.
- Als er een voorzetsel voor staat, komt het meewerkend voorwerp na het lijdend voorwerp.
- Een meewerkend voorwerp verwijst meestal naar een persoon of een instantie.
Vergelijking met andere talen
In sommige talen bestaat een direct equivalent van het meewerkend voorwerp zoals in het Nederlands. Er zijn soms verschillen in plaatsing en gebruik van voorzetsels. In het Duits bijvoorbeeld gebruikt men ook een meewerkend voorwerp, vaak met datief, en ook voorzetsels zoals an of für lijken op het Nederlandse aan en voor. In het Engels wordt meestal een indirect object gebruikt, vaak zonder voorzetsel wanneer het direct na het werkwoord staat (give him the key) en met to of for wanneer het achteraan de zin staat (give the key to him).
Praktische woorden en voorbeelden
- Meewerkend voorwerp zonder voorzetsel: hem, haar, mij, jou, ons
- Meewerkend voorwerp met voorzetsel: aan de gast, voor Karel, aan de kinderen
- Werkwoorden vaak met meewerkend voorwerp: geven, sturen, brengen, vertellen, vragen