Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten
Leer hoe je het meewerkend voorwerp in Nederlandse zinnen gebruikt, met voorbeelden zoals "de gast" en voorzetsels als "aan" en "voor". Ontdek de juiste plaatsing na de persoonsvorm of het lijdend voorwerp voor correcte zinsopbouw.
- Een voorzetsel zoals 'aan' of 'voor'maakt het meewerkend voorwerp herkenbaar.
- Met voorzetsel staat het meewerkend voorwerp meestal na het lijdend voorwerp.
- Een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel komt direct na de persoonsvorm.
Plaats | Voorbeeld | |
---|---|---|
Zonder voorzetsel | Na de persoonsvorm | De receptionist geeft de gast de sleutel aan de balie. |
Met voorzetsel | Aan het einde van de zin | De receptionist geeft de sleutel aan de gast. |
Uitzonderingen!
- Een meewerkend voorwerp is vaak een persoon of instantie.
- Gebruik de persoonlijke voornaamwoorden: voorwerpsvorm mij/me, jou/je, u, hem, haar, het, ons, jullie, hun als meewerkend voorwerp.
Oefening 1: Het meewerkend voorwerp
Instructie: Vul het juiste woord in.
de gast, de receptie, mijn moeder, ons, de baliemedewerker
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies in elke groep de zin met het correcte gebruik van het meewerkend voorwerp volgens de regels: met of zonder voorzetsel, en de juiste plaatsing ervan.