Leer over onbepaalde voornaamwoorden in het Nederlands zoals ieder, elk, alles, wat, wie en allemaal. Deze les legt uit hoe je deze voornaamwoorden correct gebruikt, zowel bijvoeglijk als zelfstandig, met duidelijke voorbeelden en uitleg over het verschil tussen gebruik bij personen en zaken. Perfect voor beginners (A1-niveau) die hun begrip van onbepaalde voornaamwoorden willen verbeteren.
- 'Ieder' gebruik je voor personen, 'elk' voor zaken.
- 'Ieder/elk' gebruik je voor 'het-woorden'.
- 'Iedere/elke' gebruik je voor 'de-woorden'.
- 'Wie' zegt iets over personen.
- 'Wat' zegt iets over zaken.
Gebruik | Voornaamwoord (Voornaamwoord) | Voorbeeld (Voorbeeld) |
---|---|---|
Bijvoeglijk gebruik (Bijvoeglijk gebruik) | ieder(e) (ieder(e)) | Ieder mens heeft een naam. (Ieder mens heeft een naam.) Iedere leerling is geslaagd. (Iedere leerling is geslaagd.) |
elk(e) (elk(e)) | Elk huis heeft een deur. (Elk huis heeft een deur.) Ik ontbijt elke dag. (Ik ontbijt elke dag.) | |
Zelfstandig gebruik (Zelfstandig gebruik) | ieder (ieder) | Aan ieder gaf hij een geschenk. (Aan ieder gaf hij een geschenk.) |
elk (elk) | Op elk van haar broeken zit een vlek. (Op elk van haar broeken zit een vlek.) | |
alles (alles) | Alles is mogelijk. (Alles is mogelijk.) | |
wie (wie) | Wie het eerst komt, mag kiezen. (Wie het eerst komt, mag kiezen.) | |
wat (wat) | Wat je maar doet, alles is goed. (Wat je maar doet, alles is goed.) | |
allemaal (allemaal) | Hebben jullie allemaal de opdracht gemaakt? (Hebben jullie allemaal de opdracht gemaakt?) |
Uitzonderingen!
- Bij een vragend voornaamwoord kun je als onbepaald voornaamwoord alleen allemaal gebruiken.
- Alles gebruik je voor zaken.
Oefening 1: Onbepaalde voornaamworden (ieder, elk, alles, wat, wie, allemaal)
Instructie: Vul het juiste woord in.
Elke, Ieder, Iedere, allemaal, elk, Elk, Alles
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. ___ dag gebruik ik de wasmachine om de kleren schoon te maken.
2. ___ apparaat in de keuken heeft een gebruiksaanwijzing.
3. ___ in het huis werkt goed, van de oven tot de koelkast.
4. ___ de televisie aanzet, moet ook zorgen dat hij weer uitgaat.
5. Hebben jullie ___ het stofzuigen gedaan?
6. ___ oven in dit appartement werkt op elektriciteit.