A1.34: Huishoudelijke apparaten

Huishoudelijke apparaten

Leer basiswoordenschat en zinnen over huishoudelijke apparaten in het Nederlands. Oefen met belangrijke onbepaalde voornaamwoorden, werkwoordvervoegingen en praktische dialogen. Deze les is geschikt voor beginners (A1) die willen praten over apparaten zoals de koelkast, oven en wasmachine in huis.

Woordenschat (13)

 Aanzetten (aanzetten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Aanzetten

Show

Aanzetten Show

 Uitzetten (uitzetten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Uitzetten

Show

Uitzetten Show

 De koelkast: De koelkast (Nederlands)

De koelkast

Show

De koelkast Show

 De magnetron: De magnetron (Nederlands)

De magnetron

Show

De magnetron Show

 De vriezer: De vriezer (Nederlands)

De vriezer

Show

De vriezer Show

 De oven: De oven (Nederlands)

De oven

Show

De oven Show

 De afwasmachine: De afwasmachine (Nederlands)

De afwasmachine

Show

De afwasmachine Show

 De wasmachine: De wasmachine (Nederlands)

De wasmachine

Show

De wasmachine Show

 De stofzuiger: De stofzuiger (Nederlands)

De stofzuiger

Show

De stofzuiger Show

 Het strijkijzer: Het strijkijzer (Nederlands)

Het strijkijzer

Show

Het strijkijzer Show

 De verwarming: De verwarming (Nederlands)

De verwarming

Show

De verwarming Show

 Brengen (brengen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Brengen

Show

Brengen Show

 Dienen (dienen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Dienen

Show

Dienen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
aanzetten? Het | de verwarming | in huis. | Kunt u | is koud
Kunt u de verwarming aanzetten? Het is koud in huis.
2.
tas mee | Iedereen brengt | zijn eigen | om de | dragen. | boodschappen te
Iedereen brengt zijn eigen tas mee om de boodschappen te dragen.
3.
aan na | de afwasmachine | het eten? | Wie zet
Wie zet de afwasmachine aan na het eten?
4.
de oven. | keuken werken | Alle apparaten | goed, behalve | in de
Alle apparaten in de keuken werken goed, behalve de oven.
5.
verlaat om energie | alles uit als | Ik zet altijd | te besparen. | ik het huis
Ik zet altijd alles uit als ik het huis verlaat om energie te besparen.
6.
in de | de aanbieding. | vandaag in | Elk strijkijzer | winkel is
Elk strijkijzer in de winkel is vandaag in de aanbieding.

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Ieder apparaat moet je na gebruik uitzetten.
De koelkast houdt alle verse groenten koud.
Breng de vieze was naar de wasmachine beneden.
Ik zet de oven aan voor het avondeten straks.

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Verdeel de volgende woorden in twee groepen: apparaten die je gebruikt om te koelen en apparaten die warmte geven.

Koelapparaten

Warmteapparaten

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

De magnetron


De magnetron

2

De wasmachine


De wasmachine

3

De vriezer


De vriezer

4

De afwasmachine


De afwasmachine

5

Uitzetten


Uitzetten

Oefening 5: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Noem elk apparaat en, indien mogelijk, waar het voor wordt gebruikt. (Noem elk apparaat en, indien mogelijk, waarvoor het wordt gebruikt.)
  2. Geef aan welke van die apparaten je meestal gebruikt. (Vertel welke van die apparaten je meestal gebruikt.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Er is een oven in de keuken.

Er is een grote koelkast in de keuken.

De stofzuiger wordt gebruikt om schoon te maken.

Je zet de radiator aan wanneer het koud is.

Ik gebruik de droger om mijn kleren sneller te drogen.

Je kunt je kleren in de kledingkast leggen.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ik ___ de afwasmachine naar de keuken.


2. Jij ___ het strijkijzer niet te vaak gebruiken.


3. Wij ___ altijd het afval weg op dinsdag.


4. Zij ___ de verwarming aanzetten als het koud is.


Oefening 8: Een dag met huishoudelijke apparaten

Instructie:

Vandaag (Brengen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik de afwas naar de keuken. De wasmachine (Dienen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) om de kleren schoon te maken. Iedere ochtend (Aanzetten - Onvoltooid tegenwoordige tijd) mijn partner de verwarming aan, zodat het huis warm wordt. Wij (Uitzetten - Onvoltooid tegenwoordige tijd) altijd de stofzuiger uit voordat we gasten ontvangen. Wat (Doen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) jij meestal met de magnetron?


Vandaag breng ik de afwas naar de keuken. De wasmachine dient om de kleren schoon te maken. Iedere ochtend zet mijn partner de verwarming aan, zodat het huis warm wordt. Wij zetten altijd de stofzuiger uit voordat we gasten ontvangen. Wat doe jij meestal met de magnetron?

Werkwoordschema's

Brengen - Brengen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik breng
  • jij brengt
  • hij/zij/het brengt
  • wij brengen
  • jullie brengen
  • zij brengen

Dienen - Dienen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik dien
  • jij dient
  • hij/zij/het dient
  • wij dienen
  • jullie dienen
  • zij dienen

Aanzetten - Aanzetten

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zet aan
  • jij zet aan
  • hij/zij/het zet aan
  • wij zetten aan
  • jullie zetten aan
  • zij zetten aan

Uitzetten - Uitzetten

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zet uit
  • jij zet uit
  • hij/zij/het zet uit
  • wij zetten uit
  • jullie zetten uit
  • zij zetten uit

Doen - Doen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik doe
  • jij doet
  • hij/zij/het doet
  • wij doen
  • jullie doen
  • zij doen

Oefening 9: Onbepaalde voornaamworden (ieder, elk, alles, wat, wie, allemaal)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Onbepaalde voornaamworden (ieder, elk, alles, wat, wie, allemaal)

Toon vertaling Toon antwoorden

Elke, Ieder, Iedere, allemaal, elk, Elk, Alles

1.
... leerling doet zijn best in de klas.
(Iedere leerling doet zijn best in de klas.)
2.
In ... huis staat een oven in de keuken.
(In elk huis staat een oven in de keuken.)
3.
... van ons gebruikt wel eens een stofzuiger.
(Ieder van ons gebruikt wel eens een stofzuiger.)
4.
Wie gebruikt ... het strijkijzer?
(Wie gebruikt allemaal het strijkijzer?)
5.
... in de wasmachine wordt schoon gewassen.
(Alles in de wasmachine wordt schoon gewassen.)
6.
... vriezer moet regelmatig schoongemaakt worden.
(Elke vriezer moet regelmatig schoongemaakt worden.)
7.
... kast in de keuken is vol.
(Elke kast in de keuken is vol.)
8.
... kind mag meedoen met het spel.
(Elk kind mag meedoen met het spel.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.34.1 Grammatica

Onbepaalde voornaamworden (ieder, elk, alles, wat, wie, allemaal)

Onbepaalde voornaamworden (ieder, elk, alles, wat, wie, allemaal)


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Brengen brengen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) breng (ik) breng
(jij) brengt/brengt (jij) brengt/brengt
(hij/zij/het) brengt (hij/zij/het) brengt
(wij) brengen (wij) brengen
(jullie) brengen (jullie) brengen
(zij) brengen (zij) brengen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Dienen dienen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) dien (ik) dien
(jij) dient/dien (jij) dient/dien
(hij/zij/het) dient (hij/zij/het) dient
(wij) dienen (wij) dienen
(jullie) dienen (jullie) dienen
(zij) dienen (zij) dienen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Welkom bij de les over huishoudelijke apparaten

In deze les leer je handige woorden en zinnen over apparaten die je in huis gebruikt. Je krijgt een goed overzicht van verschillende koelapparaten zoals de koelkast en de vriezer, en warmteapparaten zoals de oven en het strijkijzer. Dit helpt je om beter te begrijpen hoe je over deze apparaten kunt praten en vragen kunt stellen.

Belangrijke voornaamwoorden en zinnen

We oefenen ook met onbepaalde voornaamwoorden zoals ieder, elk, alles, wie en allemaal. Deze komen vaak voor in dagelijkse gesprekken rondom huishoudelijke taken, bijvoorbeeld: "Iedereen brengt zijn eigen tas mee" of "Wie zet de afwasmachine aan?".

Praktische dialogen en oefeningen

Je kunt conversaties oefenen over het gebruik, onderhoud en aanschaf van apparaten in de keuken. Bijvoorbeeld: "Heb je het nieuwe koffiezetapparaat gezien?" of "Wat voor apparaat heb je nodig?". Daarnaast zijn er oefeningen om werkwoordvervoegingen te oefenen, zoals bij het woord brengen en moeten.

Specifieke aandacht voor werkwoorden

De les biedt ook een korte verhaaltje waarin de werkwoorden regelmatig voorkomen in de tegenwoordige tijd, zodat je de vervoegingen goed kunt leren herkennen en gebruiken, zoals "Ik breng de afwas naar de keuken" en "Wij zetten altijd alles uit".

Opbouw en moeilijkheidsgraad

Deze les is ideaal voor beginners op niveau A1 die basiswoordenschat willen uitbreiden en eenvoudige zinnen willen vormen rond het thema huishoudelijke apparaten. De uitleg is duidelijk, met praktische voorbeelden en dialogen waarmee je direct kunt oefenen.

Taalkundige aandachtspunten

In het Nederlands worden onbepaalde voornaamwoorden vaak gebruikt om over groepen of dingen in het algemeen te spreken, wat in het Engels soms anders werkt. Bijvoorbeeld: iedereen (everyone), elk (each), en alles (everything). Belangrijke zinnen zoals "Ik zet altijd alles uit om energie te besparen" zijn nuttig om milieubewustzijn en dagelijkse routines te bespreken.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏