In deze les leer je de onvoltooid tegenwoordige tijd van regelmatige werkwoorden zoals werken, maken en antwoorden, met speciale aandacht voor klankveranderingen bij blijven en reizen.
  1. De stam vind je door -en van het werkwoord te verwijderen.
WerkenMakenAntwoordenBlijvenReizen
Ik werkIk maakIk antwoordIk blijfIk reis
Jij werktJij maaktJij antwoordtJij blijftJij reist
Hij/Zij werktHij/Zij maaktHij/Zij antwoordtHij/Zij blijftHij/Zij reist
Wij werkenWij makenWij antwoordenWij blijvenWij reizen
Jullie werkenJullie makenJullie antwoordenJullie blijvenJullie reizen
Zij werkenZij makenZij antwoordenZij blijvenZij reizen

Uitzonderingen!

  1. "Maken:" Heeft het werkwoord één klinker en één medeklinker voor -en, dan verdubbelt de klinker in de eerste, tweede en derde persoon enkelvoud.
  2. "Blijven:"Heeft het werkwoord een -v voor -en, dan wordt in de stam de -v een -f.
  3. "Reizen:"Heeft het werkwoord een -z voor -en, dan wordt in de stam de -z een -s.

Oefening 1: Onvoltooid tegenwoordige tijd: regelmatige werkwoorden

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

antwoordt, brengt, werken, loopt, blijf, drinken, werk, wacht

1. Werken:
Wij ... samen aan een project.
(Wij werken samen aan een project.)
2. Antwoorden:
Hij ... op mijn bericht.
(Hij antwoordt op mijn bericht.)
3. Drinken:
Zij ... graag koffie in de ochtend.
(Zij drinken graag koffie in de ochtend.)
4. Blijven:
Ik... bij jou.
(Ikblijf bij jou.)
5. Wachten:
De leraar ... op de studenten.
(De leraar wacht op de studenten.)
6. Lopen:
Het kind ... naar school.
(Het kind loopt naar school.)
7. Werken:
Ik ... in een restaurant.
(Ik werk in een restaurant.)
8. Brengen:
Mijn vriend ... een cadeau mee.
(Mijn vriend brengt een cadeau mee.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ik ___ mijn telefoonnummer aan mijn vriend.


2. Jij ___ het e-mailadres van de klant.


3. Hij ___ een bericht naar zijn vrouw.


4. Wij ___ samen aan het project.


5. ___ jij hier tot ik terugkom?


6. Zij ___ een afspraak op kantoor.


Onvoltooid Tegenwoordige Tijd: Regelmatige Werkwoorden

In deze les leer je hoe je de tegenwoordige tijd vormt met regelmatige werkwoorden. Dit is een van de eerste stappen bij het leren van Nederlands en essentieel voor het spreken over handelingen die nu gebeuren.

Wat leer je in deze les?

  • De stam van regelmatige werkwoorden vinden door -en te verwijderen.
  • Hoe je de persoonsvormen maakt voor ik, jij, hij/zij, wij, jullie en zij.
  • Speciale regels voor werkwoorden waarvan de stam eindigt op een klinker of specifieke medeklinkers.

Belangrijke voorbeelden

WerkenMakenAntwoordenBlijvenReizen
Ik werkIk maakIk antwoordIk blijfIk reis
Jij werktJij maaktJij antwoordtJij blijftJij reist
Hij/Zij werktHij/Zij maaktHij/Zij antwoordtHij/Zij blijftHij/Zij reist
Wij werkenWij makenWij antwoordenWij blijvenWij reizen
Jullie werkenJullie makenJullie antwoordenJullie blijvenJullie reizen
Zij werkenZij makenZij antwoordenZij blijvenZij reizen

Belangrijk om te weten

De tegenwoordige tijd wordt gebruikt om handelingen te beschrijven die nu plaatsvinden. De stam vind je door -en van het hele werkwoord weg te halen. Bijvoorbeeld: werken wordt werk.

Sommige werkwoorden volgen speciale regels, bijvoorbeeld:

  • Maken: Als er voor -en één klinker en één medeklinker staan, wordt de klinker in de stam verdubbeld bij de persoonsvormen jij en hij/zij (maakt).
  • Blijven: Heeft de stam een -v, dan verandert die in een -f (blijft).
  • Reizen: Heeft de stam een -z, dan wordt die een -s (reist).

Verschillen met andere talen

In vergelijking met andere talen, zoals het Engels, kent het Nederlands specifieke regels voor het vervoegen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld, waar in het Engels vaak alleen een -s wordt toegevoegd aan de derde persoon enkelvoud, kent het Nederlands soms stamveranderingen zoals hierboven besproken. Daarnaast wordt in het Nederlands de stam meestal zonder extra letters gebruikt bij de eerste persoon enkelvoud (ik werk).

Nuttige woorden en uitdrukkingen

  • werken - to work
  • maken - to make
  • antwoorden - to answer
  • blijven - to stay
  • reizen - to travel
  • ik - I
  • jij - you (singular informal)
  • hij/zij - he/she
  • wij - we
  • jullie - you (plural)
  • zij - they

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Kato De Paepe

Zakendoen en talen

KdG University of Applied Sciences and Arts Antwerp

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

donderdag, 18/09/2025 02:24