Leer de belangrijkste voorzetsels van tijd in het Nederlands, zoals om (exacte tijd), op (dagen en datums), en in (duur). Bijvoorbeeld: 'Ik sta om zeven uur op' en 'Wij gaan op maandag sporten.'
- **Gebruik 'om' voor exacte tijdstippen.
- **Gebruik 'op' voor dagen en specifieke data.
| Voorzetsel | Voorbeeld |
|---|---|
| In | De bus rijdt in een uur naar Amsterdam. |
| Voor Na | We vertrekken voor het avondeten. Na de les kom ik bij je langs. |
| Om | Ik sta om zeven uur op. |
| Op | Wij gaan op maandag sporten. |
| Over | Over een maand gaan we op vakantie. |
| Vanaf Tot | De winkel is vanaf 9 uur open. Je mag tot zeven uur buiten spelen. |
| Tussen | De winkel sluit tussen 12 en 13 uur. |
| Sinds | Wij kennen elkaar sinds de basisschool. |
| Tijdens | Wij praten tijdens de lunch. |
Uitzonderingen!
- Gebruik 'in' voor duur, niet voor een specifiek moment.
Oefening 1: Voorzetsels van tijd (in, om, op, voor, ...)
Instructie: Vul het juiste woord in.
over, tot, sinds, na, tussen, om, tijdens, vanaf
Oefening 2: Dialoog voltooiing
Instructie: Voltooi de dialoog met de juiste oplossing
1. Ik heb een afspraak ___ drie uur.
2. We gaan ___ maandag naar de markt.
3. De les begint ___ half negen.
4. Ik begin met werken ___ negen uur 's ochtends.
5. Wij hebben vakantie ___ juli.
6. De vergadering is ___ 15 april.