A1.9: Dagen van de week en dagdelen

Dagen van de week en delen van de dag

Leer hoe je dagen van de week (zoals maandag, dinsdag) en dagdelen (zoals de ochtend, avond) gebruikt met tijdsaanduidingen als om, op en sinds. Bijvoorbeeld: Ik werk op maandagochtend en sport dinsdagavond om zeven uur.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (20)

 Maandag: Maandag (Nederlands)

Maandag

Show

Maandag Show

 Dinsdag: Dinsdag (Nederlands)

Dinsdag

Show

Dinsdag Show

 Woensdag: Woensdag (Nederlands)

Woensdag

Show

Woensdag Show

 Donderdag: Donderdag (Nederlands)

Donderdag

Show

Donderdag Show

 Vrijdag: Vrijdag (Nederlands)

Vrijdag

Show

Vrijdag Show

 Zaterdag: Zaterdag (Nederlands)

Zaterdag

Show

Zaterdag Show

 Zondag: Zondag (Nederlands)

Zondag

Show

Zondag Show

 De dag: De dag (Nederlands)

De dag

Show

De dag Show

 De ochtend: De ochtend (Nederlands)

De ochtend

Show

De ochtend Show

 De middag: De middag (Nederlands)

De middag

Show

De middag Show

 De avond: De avond (Nederlands)

De avond

Show

De avond Show

 De nacht: De nacht (Nederlands)

De nacht

Show

De nacht Show

 Vandaag: Vandaag (Nederlands)

Vandaag

Show

Vandaag Show

 Morgen: Morgen (Nederlands)

Morgen

Show

Morgen Show

 Gisteren: Gisteren (Nederlands)

Gisteren

Show

Gisteren Show

 's Morgens: 's Morgens (Nederlands)

's Morgens

Show

's morgens Show

 's Middags: 's Middags (Nederlands)

's Middags

Show

's middags Show

 's Avonds: 's Avonds (Nederlands)

's Avonds

Show

's avonds Show

 's Nachts: 's Nachts (Nederlands)

's Nachts

Show

's nachts Show

 Maken (maken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Maken

Show

Maken Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
woensdagochtend. | maandagochtend | werk | op | Ik | en
Ik werk op maandagochtend en woensdagochtend.
2.
ik altijd | avonds kook | uur 's | het eten. | Om zeven
Om zeven uur 's avonds kook ik altijd het eten.
3.
ga ik | Op zaterdag | park. | in het | vaak wandelen
Op zaterdag ga ik vaak wandelen in het park.
4.
middag eet | een broodje. | ik op | Tussen de | mijn werk
Tussen de middag eet ik op mijn werk een broodje.
5.
week sport | donderdagavond. | dinsdag- en | Sinds vorige | ik elke
Sinds vorige week sport ik elke dinsdag- en donderdagavond.
6.
slapen meestal | nachts. | om negen | uur 's | Mijn kinderen
Mijn kinderen slapen meestal om negen uur 's nachts.

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Ik sta om zeven uur 's ochtends op.
We eten altijd om zes uur 's avonds.
Op woensdag ga ik na mijn werk naar de sportschool.
Zaterdagavond maken we samen een lekkere maaltijd.

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Verdeel de woorden in de juiste categorie: dagen van de week of dagdelen van de dag.

Dagen van de week

Dagdelen van de dag

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Zondag


Zondag

2

Zaterdag


Zaterdag

3

's Avonds


's Avonds

4

Maandag


Maandag

5

's Middags


's Middags

Oefening 5: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Noem de dag en het tijdstip. (Noem de dag en het tijdstip.)
  2. Beschrijf de activiteit van elke persoon. (Beschrijf de activiteit van elke persoon.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Het is woensdagochtend.

Het is zaterdagavond.

Het is dinsdagmiddag.

Op donderdag studeert Maria 's ochtends.

Op zaterdag maakt hij 's middags een taart.

Op vrijdag vieren de vrienden 's avonds.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ik ___ mijn werk om negen uur 's morgens.


2. Tijdens de middag ___ we samen in de kantine.


3. Op dinsdag ___ we altijd een planning voor de week.


4. Na het werk ___ ik ’s avonds met mijn hobby's.


Oefening 8: Mijn weekplan

Instructie:

Elke maandag (Beginnen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik om zeven uur met werken. 's Middags (Eten - Onvoltooid tegenwoordige tijd) we samen warm. Op dinsdagavond (Maken - Onvoltooid tegenwoordige tijd) mijn partner en ik vaak het avondeten klaar. Vandaag (Beginnen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik iets later, want ik heb 's ochtends vrije tijd. Wij (Eten - Onvoltooid tegenwoordige tijd) meestal rond half één. Donderdag (Maken - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik een planning voor het weekend. Zaterdagavond (Eten - Onvoltooid tegenwoordige tijd) we vaak buiten de deur. Zo voelt mijn week goed georganiseerd.


Elke maandag begin ik om zeven uur met werken. 's Middags eten we samen warm. Op dinsdagavond maken mijn partner en ik vaak het avondeten klaar. Vandaag begin ik iets later, want ik heb 's ochtends vrije tijd. Wij eten meestal rond half één. Donderdag maak ik een planning voor het weekend. Zaterdagavond eten we vaak buiten de deur. Zo voelt mijn week goed georganiseerd.

Werkwoordschema's

Beginnen - Beginnen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik begin
  • jij begint
  • hij/zij/het begint
  • wij beginnen
  • jullie beginnen
  • zij beginnen

Eten - Eten

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik eet
  • jij eet
  • hij/zij/het eet
  • wij eten
  • jullie eten
  • zij eten

Maken - Maken

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maak
  • jij maakt
  • hij/zij/het maakt
  • wij maken
  • jullie maken
  • zij maken

Oefening 9: Voorzetsels van tijd (in, om, op, voor,...)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Voorzetsels van tijd (in, om, op, voor,...)

Toon vertaling Toon antwoorden

om, sinds, tussen, na, over, tot, tijdens, vanaf

1.
De winkel is gesloten ... twaalf en één uur.
(De winkel is gesloten tussen twaalf en één uur.)
2.
De vergadering begint ... negen uur.
(De vergadering begint om negen uur.)
3.
Het feest duurt ... middernacht.
(Het feest duurt tot middernacht.)
4.
Zij heeft daar gewoond ... haar jeugd.
(Zij heeft daar gewoond tijdens haar jeugd.)
5.
Wij wonen hier ... 2010.
(Wij wonen hier sinds 2010.)
6.
Wij gaan ... een week op vakantie.
(Wij gaan over een week op vakantie.)
7.
Hij komt pas ... het werk thuis.
(Hij komt pas na het werk thuis.)
8.
De winkel is open ... 9 uur.
(De winkel is open vanaf 9 uur.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.9.2 Grammatica

Voorzetsels van tijd (in, om, op, voor,...)

Voorzetsels van tijd (in, om, op, voor,...)


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Beginnen beginnen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) begin (ik) begin
(jij) begint / begin jij (jij) begint / begin jij
(hij/zij/het) begint (hij/zij/het) begint
(wij) beginnen (wij) beginnen
(jullie) beginnen (jullie) beginnen
(zij) beginnen (zij) beginnen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Eten eten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) eet (ik) eet
(jij) eet / eet je (jij) eet / eet je
(hij/zij/het) eet (hij/zij/het) eet
(wij) eten (wij) eten
(jullie) eten (jullie) eten
(zij) eten (zij) eten

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Maken maken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) maak (ik) maak
(jij) maakt/maak (jij) maakt/maak
(hij/zij/het) maakt (hij/zij/het) maakt
(wij) maken (wij) maken
(jullie) maken (jullie) maken
(zij) maken (zij) maken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Dagen van de week en dagdelen van de dag

In deze les leer je hoe je de dagen van de week en de verschillende dagdelen in het Nederlands gebruikt. Dit is basiskennis die je helpt om over je dagelijkse planning te praten, afspraken te maken en je routines te beschrijven.

Belangrijke woorden om te leren

  • Dagen van de week: maandag, dinsdag, woensdag, vrijdag, zondag
  • Dagdelen: de ochtend, de middag, de avond, de nacht

Voorzetsels van tijd

Je gebruikt voorzetsels om aan te geven wanneer iets gebeurt. De belangrijkste zijn op (voor dagen en datums), om (voor tijdstippen), in (voor maanden, seizoenen, jaren) en tussen (voor een periode). Bijvoorbeeld:

  • Ik werk op maandagochtend.
  • Om zeven uur ’s avonds kook ik.
  • Tussen de middag eet ik een broodje.

Voorbeelden van gebruik in zinnen

  • Ik sta om zeven uur ’s ochtends op.
  • We eten altijd om zes uur ’s avonds.
  • Op woensdag ga ik na mijn werk naar de sportschool.
  • Zaterdagavond maken we samen een lekkere maaltijd.

Praktische oefening

In deze les vind je ook dialogen om een afspraak te maken, je weekplanning te bespreken en te praten over dagelijkse routines. Zo leer je de woorden in een echte context gebruiken.

Werkwoorden en grammatica

Je oefent belangrijke werkwoorden in de onvoltooid tegenwoordige tijd, zoals beginnen, eten en maken. Bijvoorbeeld: Ik begin mijn werk om negen uur 's morgens of Tijdens de middag eten we samen.

Verschillen met het instructietaalgebruik

Aangezien je Nederlands leert in het Nederlands, hoef je geen vertalingen te gebruiken. Het is belangrijk om te letten op de correcte woordvolgorde en het juiste voorzetsel voor tijd, wat in het Nederlands vaak anders is dan in andere talen. Bijvoorbeeld, het gebruik van op met dagen (op maandag), terwijl in veel talen een andere voorzetsel geldt. Ook is het onderscheid tussen ’s ochtends, ’s middags, ’s avonds en ’s nachts typisch voor het Nederlands.
Belangrijke woorden en uitdrukkingen om te oefenen zijn bijvoorbeeld: werk op maandag, om zeven uur, tussen de middag en na het werk.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏