Leer het gebruik van wederkerige voornaamwoorden in het Nederlands zoals 'elkaar' en 'elkaars'. Deze les legt uit wanneer je deze woorden gebruikt, met praktische voorbeelden en aandacht voor het onderscheid tussen onderwerp en bezit. Ook komen informele vormen zoals 'mekaar' aan bod voor spreektaal. Begrijp hoe je deze woorden toepast in dagelijkse situaties en maak je Nederlandse communicatie natuurlijker en correcter.
- Gebruik 'elkaar' als het onderwerp uit meerdere personen bestaat.
- 'Elkaars' geeft bezit aan en hoort bij een zelfstandig naamwoord.
- Het wederkerig voornaamwoord volgt vaak het werkwoord.
- Het wederkerig voornaamwoord kan een lijdend of meewerkend voorwerp zijn en het kan na een voorzetsel komen. Bijvoorbeeld: Ze praten met elkaar
Zelfstandig (Zelfstandig) | Bijvoeglijk (Bijvoeglijk) | |
---|---|---|
Neutraal (Neutraal) | elkaar (elkaar) | elkaars (elkaars) |
Informeel (Informeel) | mekaar (mekaar) | mekaars (mekaars) |
Voorbeelden (Voorbeelden) | Ze helpen elkaar. (Ze helpen elkaar.) We hebben mekaar al weken niet gezien. (We hebben mekaar al weken niet gezien.) | Ze gebruiken elkaars telefoon. (Ze gebruiken elkaars telefoon.) Wij dragen mekaars tassen naar school. (Wij dragen mekaars tassen naar school. ) |
Uitzonderingen!
- In de spreektaal wordt vaak mekaar(s) gebruikt.
Oefening 1: Wederkerig voornaamwoord (elkaar, elkaars)
Instructie: Vul het juiste woord in.
elkaars, elkaar
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste zin met het correcte wederkerig voornaamwoord: 'elkaar' of 'elkaars'. Let goed op het onderwerp en het bezit in de zin.