Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Ćwiczenie 1: Gespreksoefening
Instrukcja:
- Beschrijf de opleidingsweg van Eva. (Beschrijf het opleidingstraject van Eva.)
- Beschrijf waar je op de middelbare school hebt gestudeerd. (Beschrijf waar je op de middelbare school hebt gestudeerd.)
- Praat over wat je op school hebt gestudeerd. (Praat over wat je op school hebt gestudeerd.)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Przez pierwsze lata Eva była w szkole podstawowej. De eerste jaren zat Eva op de basisschool. |
Potem była w szkole średniej. Zawsze była pilną uczennicą z dobrymi ocenami. Toen zat ze op de middelbare school. Ze was altijd een hardwerkende leerling met goede cijfers. |
Ukończyła szkołę średnią w wieku 18 lat. Ze maakte de middelbare school af toen ze 18 jaar oud was. |
Poszedłem na studia i studiowałem prawo. Ik ging naar de universiteit en studeerde rechten. |
Ukończyłem liceum, gdy miałem 18 lat. Ik heb de middelbare school afgerond toen ik 18 jaar oud was. |
Teraz pracuję w szkole i uczę. Nu werk ik op een school en geef ik les. |
... |
Oefening 2: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 3: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. W dzieciństwie ________ do publicznej szkoły w Polsce.
(In mijn jeugd ________ ik naar een openbare school in Polen.)2. W naszej klasie ________ się dużo o historii Polski.
(In onze klas ________ we veel over de geschiedenis van Polen.)3. Kiedy byłem dzieckiem, ________ spędzać czas z przyjaciółmi na przerwach.
(Toen ik een kind was, ________ ik graag tijd door met vrienden tijdens de pauzes.)4. Po lekcjach często ________ o planach na przyszłość.
(Na de lessen ________ we vaak over toekomstplannen.)Oefening 4: Mijn tijd op school
Instructie:
Werkwoordschema's
Chodzić - Gaan
Czas przeszły
- ja chodziłem
- ty chodziłeś
- on/ona/ono chodził/chodziła/chodziło
- my chodziliśmy
- wy chodziliście
- oni/one chodzili
Tłumaczyć - Uitleggen
Czas przeszły
- ja tłumaczyłem
- ty tłumaczyłeś
- on/ona/ono tłumaczył/tłumaczyła/tłumaczyło
- my tłumaczyliśmy
- wy tłumaczyliście
- oni/one tłumaczyli
Spotykać - Afspraken maken
Czas przeszły
- ja spotykałem
- ty spotykałeś
- on/ona/ono spotykał/spotykała/spotykało
- my spotykaliśmy
- wy spotykaliście
- oni/one spotykali
Grać - Spelen
Czas przeszły
- ja grałem
- ty grałeś
- on/ona/ono grał/grała/grało
- my graliśmy
- wy graliście
- oni/one grali
Mówić - Zeggen
Teraźniejszy
- ja mówię
- ty mówisz
- on/ona/ono mówi
- my mówimy
- wy mówicie
- oni/one mówią
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.