Leer belangrijke Poolse woorden en uitdrukkingen voor kantoor- en vergaderingssituaties zoals spotkanie (vergadering), zgadzać się (instemmen) en omawiać (bespreken). Deze les helpt je effectief te communiceren tijdens projectbesprekingen en het plannen van afspraken.
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 2: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Na dzisiejszym spotkaniu ______ nowe projekty i ustalamy priorytety.
(Op de bijeenkomst van vandaag ______ we nieuwe projecten en stellen we prioriteiten vast.)2. Czy ______ się, że powinniśmy zatrudnić więcej pracowników?
(Ben je het ______ dat we meer medewerkers moeten aannemen?)3. Gdybym miał więcej czasu, ______ szczegółową prezentację.
(Als ik meer tijd had, zou ik ______ een gedetailleerde presentatie voorbereiden.)4. Nie ______ tak późno, odpoczywaj dla swojego zdrowia.
(Werk niet zo laat, ______ uit voor je gezondheid.)Oefening 3: Teamvergadering op kantoor
Instructie:
Werkwoordschema's
Mieć - Hebben
Czas przeszły
- ja miałem/miałam
- ty miałeś/miałaś
- on miał
- ona miała
- ono miało
- my mieliśmy/miałyśmy
- wy mieliście/miałyście
- oni mieli
- one miały
Zaczynać - Beginnen
Czas przeszły
- ja zaczynałem/zaczynałam
- ty zaczynałeś/zaczynałaś
- on zaczynał
- ona zaczynała
- ono zaczynało
- my zaczynaliśmy/zaczynałyśmy
- wy zaczynaliście/zaczynałyście
- oni zaczynali
- one zaczynały
Zgodzić się - Het eens zijn
Czas przeszły
- ja zgodziłem się/zgodziłam się
- ty zgodziłeś się/zgodziłaś się
- on zgodził się
- ona zgodziła się
- ono zgodziło się
- my zgodziliśmy się/zgodziłyśmy się
- wy zgodziliście się/zgodziłyście się
- oni zgodzili się
- one zgodziły się
Nie zgodzić się - Het oneens zijn
Czas przeszły
- ja nie zgodziłem się/nie zgodziłam się
- ty nie zgodziłeś się/nie zgodziłaś się
- on nie zgodził się
- ona nie zgodziła się
- ono nie zgodziło się
- my nie zgodziliśmy się/nie zgodziłyśmy się
- wy nie zgodziliście się/nie zgodziłyście się
- oni nie zgodzili się
- one nie zgodziły się
Dyskutować - Discussiëren
Czas przeszły
- ja dyskutowałem/dyskutowałam
- ty dyskutowałeś/dyskutowałaś
- on dyskutował
- ona dyskutowała
- ono dyskutowało
- my dyskutowaliśmy/dyskutowałyśmy
- wy dyskutowaliście/dyskutowałyście
- oni dyskutowali
- one dyskutowały
Postanowić - Besluiten
Czas przeszły
- ja postanowiłem/postanowiłam
- ty postanowiłeś/postanowiłaś
- on postanowił
- ona postanowiła
- ono postanowiło
- my postanowiliśmy/postanowiłyśmy
- wy postanowiliście/postanowiłyście
- oni postanowili
- one postanowiły
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Leerdoelen van deze les: Kantoor en vergaderingen
Deze les in het Pools op A2-niveau leert je hoe je gesprekken voert in een professionele kantooromgeving. Je oefent met het bespreken van projectideeën, het uitwisselen van meningen tijdens vergaderingen en het plannen van geschikte tijdstippen voor afspraken.
Belangrijkste thema's en vocabulaire
- Discussie en overeenstemming uitdrukken: Woorden en uitdrukkingen zoals „zgadzam się” (ik ben het eens), „nie zgadzam się” (ik ben het oneens), en „może” (misschien).
- Projectmanagementtermen: woorden als „analiza rynku” (marktanalyse), „strategia komunikacji” (communicatiestrategie), „budżet” (budget) en „dostawca” (leverancier).
- Formuleren van voorstellen en meningen: Gebruik van uitdrukkingen zoals „proponuję” (ik stel voor), „uważam, że” (ik vind dat) en „rozumiem twoje zdanie” (ik begrijp je mening).
- Vergadertijden afspreken: praktische zinnen zoals „Czy możemy ustalić spotkanie na środę rano?” (Kunnen we een vergadering plannen op woensdagochtend?) en reageren op tijdstippen.
Grammaticale focus: Werkwoordsvervoegingen in de tegenwoordige en verleden tijd
De les legt nadruk op de juiste vervoeging van veelgebruikte werkwoorden in zakelijke contexten, bijvoorbeeld:
- „omawiać” (bespreken): „omawiamy” (wij bespreken)
- „zgadzać się” (het eens zijn): „zgadzasz się” (jij gaat akkoord)
- „przygotować” (voorbereiden): „przygotowałem” (ik heb voorbereid)
- „pracować” (werken): „pracuj” (werk!) als gebiedende wijs
Mini-verhaal als praktische oefening
Een kort verhaaltje over een teamvergadering in het kantoor helpt je om de geleerde woorden en werkwoordvormen in de verleden tijd te oefenen, zoals “mieliśmy” (wij hadden), „zaczynałem” (ik begon) en „zgodziła się” (zij was het eens).
Verschillen en bruikbare uitdrukkingen tussen het Nederlands en Pools
In tegenstelling tot het Nederlands kent het Pools uitgebreidere verbuigingen van werkwoorden op basis van persoon en geslacht, vooral in de verleden tijd. Bijvoorbeeld, bij het werkwoord „zacząć” (beginnen) wordt „zaczynałem” gebruikt door een mannelijke spreker en „zaczynałam” door een vrouwelijke spreker.
Enkele nuttige uitdrukkingen met hun Nederlandse equivalenten:
- Zgadzam się – Ik ben het eens (gebruikelijk in zakelijke gesprekken)
- Nie zgadzam się – Ik ben het oneens
- Czy możemy ustalić... – Kunnen we afspreken/regelen...
- Dyskutowaliśmy o... – We hebben gediscussieerd over...
Let ook op dat het Pools het wederkerend werkwoord „zgadzać się” gebruikt om instemming aan te geven, iets wat in het Nederlands met een enkelvoudige uitdrukking wordt gedaan.