Leer in deze les de Dativvormen van de bepaalde en onbepaalde artikelen zoals 'dem', 'einem', 'der', 'einer' en oefen met zinnen zoals 'Ich gebe dem Mann das Buch' om het indirecte object en de vraag 'wem' te begrijpen.
  1. In de datief vraag je naar wem.
  2. In het meervoud wordt bij de zelfstandige naamwoorden in de datief een „-n“ toegevoegd, tenzij het zelfstandig naamwoord in het meervoud al eindigt op „-n“ of „-s“.
Genus / Numerus (Geslacht / Getal)Bestimmter Artikel  (bepaald lidwoord )Unbestimmter Artikel  (Onbepaald lidwoord )Beispiel  (Voorbeeld)
Maskulin (Mannelijk)demeinemIch gebe dem (einem) Mann das Buch. (Ik geef de (een) man het boek.)
Feminin (Feminin)dereinerIch gebe der (einer) Frau den Schlüssel (Ik geef de (een) vrouw de sleutel)
Neutrum (Neutrum)demeinemIch gebe dem (einem) Kind das Spielzeug. (Ik geef het (een) kind het speelgoed.)
Plural (Meervoud)den– (kein Artikel) (– (geen lidwoord))Ich gebe (den) Kindern keinen Zucker. (Ik geef (de) kinderen geen suiker.)

Oefening 1: Zelfstandige naamwoorden en lidwoorden - datief

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

dem, den, einer, der, einem

1. (Unbstimmt):
Ich gebe ... Kind ein Geschenk.
(Ich gebe einem Kind ein Geschenk.)
2. (Bestimmt):
Die Feier gefällt ... Kindern.
(Die Feier gefällt den Kindern.)
3. (Unbestimmt):
Ich helfe ... Freundin mit den Vorbereitungen für ihre Feier.
(Ich helfe einer Freundin mit den Vorbereitungen für ihre Feier.)
4. (Bestimmt):
Das Buch gehört ... Schwester.
(Das Buch gehört der Schwester.)
5. (Bestimmt):
Ich gebe ... Kollegin ein Stück Kuchen.
(Ich gebe der Kollegin ein Stück Kuchen.)
6. (Unbestimmt):
Sie bringt ... Frau die Geschenke.
(Sie bringt einer Frau die Geschenke.)
7. (Bestimmt):
Die Feier gefällt ... Freunden.
(Die Feier gefällt den Freunden.)
8. (Bestimmt):
Das Handy gehört ... Bruder.
(Das Handy gehört dem Bruder.)

Oefening 2: Dialoog voltooiing

Instructie: Voltooi de dialoog met de juiste oplossing

1. Anna: Am ____ ist unser nächstes Teammeeting.

(Anna: Op ____ is onze volgende teamvergadering.)

2. Markus: Ich habe die Einladungen ____ Mitarbeitern gestern gegeben.

(Markus: Ik heb de uitnodigingen ____ medewerkers gisteren gegeven.)

3. Anna: Kannst du ____ bitte das Datum vom Event noch einmal sagen?

(Anna: Kun je ____ alsjeblieft de datum van het evenement nog eens zeggen?)

4. Markus: Am Freitag, ____ 20. Oktober, findet die Feier statt.

(Markus: Op vrijdag, ____ 20e oktober, vindt het feest plaats.)

5. Anna: Wir geben ____ Kollegen die Unterlagen heute Nachmittag.

(Anna: We geven ____ collega’s vanmiddag de documenten.)

6. Markus: Ich schicke ____ die Einladung per E-Mail.

(Markus: Ik stuur ____ de uitnodiging per e-mail.)

Nomen en lidwoorden in de datief

In deze les focus je op het gebruik van het datief in het Duits, een naamval die het indirecte object van een zin aangeeft. Het datief antwoordt op de vraag "wem?" wat in het Nederlands overeenkomt met "aan wie?" of "voor wie?". Het speelt een belangrijke rol wanneer je wilt aangeven aan wie iets gegeven wordt, wie iets ontvangt of wie ergens mee te maken heeft.

De lidwoorden in de datief

De bepaalde en onbepaalde lidwoorden veranderen afhankelijk van het geslacht (geslacht) en het getal (enkelvoud of meervoud) van het zelfstandig naamwoord in het datief:

  • Mannelijk: dem / einem
  • Vrouwelijk: der / einer
  • Onzijdig: dem / einem
  • Meervoud: den / geen lidwoord (onbepaald)
    Let op dat in het meervoud bij het datief meestal een '-n' wordt toegevoegd aan het zelfstandig naamwoord, tenzij het woord al op ’-n’ of ’-s’ eindigt.

Voorbeelden van zinnen met datief

  • Ich gebe dem (einem) Mann das Buch.
  • Ich gebe der (einer) Frau den Schlüssel.
  • Ich gebe dem (einem) Kind das Spielzeug.
  • Ich gebe (den) Kindern keinen Zucker.

Belangrijke tips en uitsprongen

  • Het datief gebruikt specifieke lidwoorden die je goed moet leren herkennen en toepassen.
  • In het meervoud voegt het Duitse datief vaak een '-n' toe aan het zelfstandig naamwoord.
  • In het Nederlands wordt dit meestal aangegeven met voorzetsels zoals "aan" of "voor", maar het Duits gebruikt de naamval om die relatie te tonen.

Verschillen tussen Duits en Nederlands

In het Duits is de naamval datief een aparte grammaticale functie die vaak direct terug te zien is in de lidwoorden en verbuigingen van zelfstandige naamwoorden. Het Nederlands gebruikt meestal voorzetsels (zoals "aan") om een vergelijkbare functie uit te drukken zonder verbuigingen. Daarnaast kent het Duits een duidelijke verbuiging van lidwoorden in het datief, terwijl het Nederlands hier niet mee werkt.

Handige Duitse woorden en uitdrukkingen gerelateerd aan datief en hun Nederlandse equivalenten

  • wem – "aan wie" (vraagwoord voor datief)
  • geben – geven
  • schicken – sturen
  • geben Sie dem Mann das Buch – geef de man het boek
  • für – voor (voorzetsel, vaak met accusatief)

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Sophie Schmidt

Internationaal administratief management

Würzburger Dolmetscherschule

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

vrijdag, 14/11/2025 23:18