Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Leer hoe Duitse naamwoorden en lidwoorden veranderen in de datief, de derde naamval. Deze les behandelt het gebruik van bepaalde en onbepaalde lidwoorden in de datief, belangrijke regels voor mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en meervoud, en voorbeeldzinnen die het concept verduidelijken. Ook lees je over de verschillen tussen het gebruik van indirecte objecten in het Duits en Nederlands, met praktische tips voor het leren van deze grammaticale structuur.
  1. In de datief vraag je naar wem.
  2. In het meervoud wordt bij de zelfstandige naamwoorden in de datief een „-n“ toegevoegd, tenzij het zelfstandig naamwoord in het meervoud al eindigt op „-n“ of „-s“.
Genus / Numerus (Geslacht / Getal)Bestimmter Artikel  (bepaald lidwoord )Unbestimmter Artikel  (Onbepaald lidwoord )Beispiel  (Voorbeeld)
Maskulin (Mannelijk)demeinemIch gebe dem (einem) Mann das Buch.
Feminin (Feminin)dereinerIch gebe der (einer) Frau den Schlüssel
Neutrum (Neutrum)demeinemIch gebe dem (einem) Kind das Spielzeug.
Plural (Meervoud)den– (kein Artikel) (– (geen lidwoord))Ich gebe (den) Kindern keinen Zucker.

Oefening 1: Nomen und Artikel - Dativ

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

den, einer, einem, der, dem

1. (Bestimmt):
Ich wünsche ... Mann ein frohes neues Jahr.
(Ik wens de man een gelukkig nieuwjaar.)
2. (Unbestimmt):
Sie bringt ... Frau die Geschenke.
(Zij brengt een vrouw de cadeaus.)
3. (Unbstimmt):
Ich gebe ... Kind ein Geschenk.
(Ik geef een kind een cadeau.)
4. (Bestimmt):
Das Buch gehört ... Schwester.
(Het boek behoort toe aan de zus.)
5. (Bestimmt):
Die Feier gefällt ... Kindern.
(Het feest bevalt de kinderen.)
6. (Unbestimmt):
Wir helfen ... Freundin bei der Arbeit.
(We helpen een vriendin bij het werk.)
7. (Bestimmt):
Die Feier gefällt ... Freunden.
(Het feest bevalt de vrienden.)
8. (Bestimmt):
Ich gebe ... Kollegin ein Stück Kuchen.
(Ik geef de collega een stuk taart.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ich gebe ___ Mann das Buch.

(Ik geef ___ man het boek.)

2. Sie hilft ___ Frau bei den Einkäufen.

(Ze helpt ___ vrouw met de boodschappen.)

3. Wir geben ___ Kind das Spielzeug.

(We geven ___ kind het speelgoed.)

4. Ich schenke ___ Kindern einen Ball.

(Ik geef ___ kinderen een bal cadeau.)

5. Am Montag gebe ich ___ Kollegen die Dokumente.

(Op maandag geef ik ___ collega de documenten.)

6. Im Januar schicke ich ___ Freundin eine Karte.

(In januari stuur ik ___ vriendin een kaart.)

Nomen und Artikel im Dativ: Een praktische handleiding

In deze les leer je hoe het Duitse naamwoord (Nomen) en het lidwoord (Artikel) veranderen in de datief, de derde naamval. De datief toont het indirecte object in een zin, oftewel aan wie iets gegeven wordt, voor wie iets gedaan wordt, of wie de ontvanger is van een handeling. Dit wordt in het Duits uitgedrukt met specifieke vormen van de lidwoorden en soms wijzigingen aan het zelfstandig naamwoord zelf.

Belangrijke regels en voorbeelden

  • Het bepaald lidwoord verandert per geslacht en getal: dem voor mannelijk en onzijdig, der voor vrouwelijk, en den voor meervoud.
  • Het onbepaald lidwoord is einem voor mannelijk en onzijdig, en einer voor vrouwelijk. Meervoud heeft geen onbepaald lidwoord.
  • In het meervoud krijgen zelfstandige naamwoorden in de datief bijna altijd een -n-uitgang, tenzij ze al op -n of -s eindigen.

Voorbeeldzinnen om te onthouden zijn: Ich gebe dem Mann das Buch (Ik geef de man het boek), Ich gebe der Frau den Schlüssel (Ik geef de vrouw de sleutel), en Ich gebe den Kindern keinen Zucker (Ik geef de kinderen geen suiker). Deze voorbeelden illustreren de verschillende lidwoordsvormen en het gebruik van de datief bij het indirecte object.

Verschillen tussen Duits en Nederlands

In het Nederlands herken je het indirect object meestal niet aan een bijzondere vorm, maar wel aan de plaats in de zin en het gebruik van voorzetsels. Duits maakt deze functies duidelijk door de datiefvormen, wat soms een uitdaging is. Een Nederlands woord als aan of voor wordt in het Duits vaak niet met een voorzetsel vertaald, maar via de datief, bijvoorbeeld: „ik geef de man het boek” wordt „Ich gebe dem Mann das Buch”, zonder voorzetsel.

Handige woorden en zinnen om te oefenen zijn onder meer wem (aan wie?), dem Mann (aan de man), der Frau (aan de vrouw) en den Kindern (aan de kinderen). Door dit actief te oefenen, wordt het makkelijker om indirecte objecten correct te herkennen en gebruiken.

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Sophie Schmidt

Internationaal administratief management

Würzburger Dolmetscherschule

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

maandag, 14/07/2025 23:53