A1.11: Rangtelwoorden

Ordnungzahlen

Leer in deze les de basis van Duitse ordinale nummers zoals der erste, der dritte en der zehnte, en gebruik ze om data, volgordes en locaties aan te duiden, bijvoorbeeld im dritten Stock of am zwanzigsten Mai.

Woordenschat (14)

 Der erste: de eerste (Duits)

Der erste

Show

De eerste Show

 Der zweite: de tweede (Duits)

Der zweite

Show

De tweede Show

 Der dritte: de derde (Duits)

Der dritte

Show

De derde Show

 Der vierte: de vierde (Duits)

Der vierte

Show

De vierde Show

 Der fünfte: de vijfde (Duits)

Der fünfte

Show

De vijfde Show

 Der sechste : de zesde (Duits)

Der sechste

Show

De zesde Show

 Der siebte: de zevende (Duits)

Der siebte

Show

De zevende Show

 Der achte: de achtste (Duits)

Der achte

Show

De achtste Show

 Der neunte: de negende (Duits)

Der neunte

Show

De negende Show

 Der zehnte: de tiende (Duits)

Der zehnte

Show

De tiende Show

 Nehmen (nemen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Nehmen

Show

Nemen Show

 Folgen (volgen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Folgen

Show

Volgen Show

 Der Stock: de verdieping (Duits)

Der Stock

Show

De verdieping Show

 Der Platz: de plaats (Duits)

Der Platz

Show

De plaats Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
ist | Wettbewerb? | deiner | Welcher | im | Platz
Welcher Platz ist deiner im Wettbewerb?
(Welke plaats neem jij in tijdens de wedstrijd?)
2.
alten Hauses. | im dritten | Stock eines | Ich wohne
Ich wohne im dritten Stock eines alten Hauses.
(Ik woon op de derde verdieping van een oud huis.)
3.
Geburtstag. | wir | zwanzigsten | Mai | Am | haben
Am zwanzigsten Mai haben wir Geburtstag.
(Op twintig mei zijn wij jarig.)
4.
im Einkaufszentrum | zeigen? | mir den | achten Stock | Kannst du
Kannst du mir den achten Stock im Einkaufszentrum zeigen?
(Kun je mij de achtste verdieping in het winkelcentrum laten zien?)
5.
in seiner | Er ist | Klasse. | der Erste
Er ist der Erste in seiner Klasse.
(Hij is de eerste in zijn klas.)
6.
der zweite, | neunte Teilnehmer. | Wir folgen | und der | der fünfte | der Reihenfolge:
Wir folgen der Reihenfolge: der zweite, der fünfte und der neunte Teilnehmer.
(We volgen de volgorde: de tweede, de vijfde en de negende deelnemer.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Der dritte Stock ist auf der linken Seite. (De derde verdieping is aan de linkerkant.)
Der zehnte Februar ist mein Geburtstag. (De tiende februari is mijn verjaardag.)
Bitte nehmen Sie den achten Platz am Tisch neben dem Fenster. (Neemt u alstublieft de achtste plaats aan de tafel naast het raam.)
Heute ist der zwanzigste März und der Frühling beginnt. (Vandaag is het twintig maart en begint de lente.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Rangschik de volgende woorden in twee categorieën: „Ordinaalwoorden“ en „Plaatshints“.

Ordnungszahlen

Räumliche Hinweise

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Der erste


De eerste

2

Der sechste


De zesde

3

Folgen


Volgen

4

Der siebte


De zevende

5

Der zweite


De tweede

Übung 5: Gespreksoefening

Anleitung:

  1. Op welke verdieping woont elke persoon? (Op welke verdieping woont elke persoon?)
  2. Woon je in een appartement? Op welke verdieping woon je? (Woon je in een appartement? Op welke verdieping woon je?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Stevan wohnt im neunten Stock.

Stevan woont op de negende verdieping.

Catherine lebt im zehnten Stock.

Catherine woont op de tiende verdieping.

Giulia wohnt im ersten Stock.

Giulia woont op de eerste verdieping.

Du wohnst in einer Wohnung im sechsten Stock.

Je woont in een appartement op de zesde verdieping.

In welchem Stockwerk wohnst du?

Op welke verdieping woon je?

Ich wohne im Erdgeschoss.

Ik woon op de begane grond.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Am ersten Januar ______ das neue Jahr in Deutschland.

(Op de eerste januari ______ het nieuwe jaar in Duitsland.)

2. Wir ______ uns am dritten Montag im Büro.

(We ______ elkaar op de derde maandag op kantoor.)

3. Im achten Stock ______ das Büro unserer Firma.

(Op de achtste verdieping ______ het kantoor van ons bedrijf.)

4. Der Wetterbericht ______, dass es am zehnten Tag des Monats regnet.

(Het weerbericht ______ dat het op de tiende dag van de maand regent.)

Oefening 8: Planning van een familiebijeenkomst op de achtste verdieping

Instructie:

Heute (Organisieren - Präsens) meine Frau das Familientreffen. Wir (Feiern - Präsens) am neunten April im achten Stock unseres Hauses. Ich (Nehmen - Präsens) die Einladungen und (Verteilen - Präsens) sie an unsere Freunde und Familie. Mein Sohn (Kommen - Präsens) auch mit seiner Freundin. Am Tag vor dem Treffen (Kaufen - Präsens) wir alle notwendigen Dinge im Supermarkt. Wir (Freuen - Präsens) uns sehr auf das Ereignis!


Vandaag organiseert (Organiseren - Präsens) mijn vrouw de familiebijeenkomst. We vieren (Vieren - Präsens) op negen april op de achtste verdieping van ons huis. Ik neem (Nemen - Präsens) de uitnodigingen en verdeeld (Verdelen - Präsens) ze aan onze vrienden en familie. Mijn zoon komt (Komen - Präsens) ook met zijn vriendin. De dag voor de bijeenkomst kopen (Kopen - Präsens) we alle benodigde dingen in de supermarkt. We kijken (Kijken - Präsens) erg uit naar het evenement!

Werkwoordschema's

Organisieren - Organiseren

Präsens

  • ich organisiere
  • du organisierst
  • er/sie/es organisiert
  • wir organisieren
  • ihr organisiert
  • sie/Sie organisieren

Feiern - Vieren

Präsens

  • ich feiere
  • du feierst
  • er/sie/es feiert
  • wir feiern
  • ihr feiert
  • sie/Sie feiern

Nehmen - Nemen

Präsens

  • ich nehme
  • du nimmst
  • er/sie/es nimmt
  • wir nehmen
  • ihr nehmt
  • sie/Sie nehmen

Verteilen - Verdelen

Präsens

  • ich verteile
  • du verteilst
  • er/sie/es verteilt
  • wir verteilen
  • ihr verteilt
  • sie/Sie verteilen

Kommen - Komen

Präsens

  • ich komme
  • du kommst
  • er/sie/es kommt
  • wir kommen
  • ihr kommt
  • sie/Sie kommen

Kaufen - Kopen

Präsens

  • ich kaufe
  • du kaufst
  • er/sie/es kauft
  • wir kaufen
  • ihr kauft
  • sie/Sie kaufen

Freuen - Kijken

Präsens

  • ich freue
  • du freust
  • er/sie/es freut
  • wir freuen
  • ihr freut
  • sie/Sie freuen

Oefening 9: Ordinalzahlen

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Telwoorden

Toon vertaling Toon antwoorden

zehnter, sechster, dreißigste, achter, erste, zwanzigste, achtzigste, hundertste

1.
6. : Mein ... Versuch war erfolgreich.
(6.: Mijn zesde poging was succesvol.)
2.
100. : Das ist der ... Versuch.
(100.: Dit is de honderdste poging.)
3.
80. : Nächste Woche ist der ... Geburtstag meines Opas.
(Volgende week is de tachtigste verjaardag van mijn opa.)
4.
10. : Mein ... Geburtstag ist im nächsten Monat.
(10.: Mijn tiende verjaardag is volgende maand.)
5.
20. : Der ... März ist der Tag, an dem mein Vater zu Besuch kommt.
(20. maart is de dag waarop mijn vader op bezoek komt.)
6.
8. : Unser ... Hochzeitstag ist nächste Woche.
(Onze achtste trouwdag is volgende week.)
7.
30. : Der ... Juni ist mein Lieblingsdatum.
(De dertigste juni is mijn favoriete datum.)
8.
1. : Es ist die ... Woche im Monat.
(Het is de eerste week van de maand.)

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Duits oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Overzicht van de les: Ordinalzahlen (Rangtelwoorden in het Duits)

In deze les leer je de Duitse rangtelwoorden gebruiken, ook wel Ordinalzahlen genoemd. Deze woorden helpen je om posities, volgordes, en data aan te geven, bijvoorbeeld in zinnen zoals "Er ist der Erste in seiner Klasse." of "Ich wohne im dritten Stock."

Belangrijke rangtelwoorden

  • der erste (de eerste)
  • der zweite (de tweede)
  • der dritte (de derde)
  • der fünfte (de vijfde)
  • der achte (de achtste)
  • der zehnte (de tiende)

Gebruik van rangtelwoorden in context

Duitse rangtelwoorden worden gebruikt om de plaats in een volgorde aan te geven, zoals een plaats in een wedstrijd of een verdieping in een gebouw. Enkele voorbeeldzinnen zijn:

  • "Welcher Platz ist deiner im Wettbewerb?"
  • "Ich wohne im dritten Stock eines alten Hauses."
  • "Kannst du mir den achten Stock im Einkaufszentrum zeigen?"
  • "Am zwanzigsten Mai haben wir Geburtstag."

Woordenschat en categorieën

Het is handig om woorden te onderscheiden die rangtelwoorden zijn en woorden die ruimtelijke aanwijzingen geven. In deze les worden bijvoorbeeld deze twee categorieën besproken:

  • Ordnungszahlen: der erste, der zweite, der dritte, der fünfte, der sechste, der achte, der neunte, der zehnte
  • Räumliche Hinweise: der Platz, der Stock

Praktische dialogen en oefeningen

De les bevat realistische dialogen waarin rangtelwoorden worden gebruikt, bijvoorbeeld in het kantoor, de supermarkt en in het stadscentrum. Hierdoor leer je hoe je rangtelwoorden kunt toepassen in het dagelijkse leven en verschillende situaties:

  • "Hallo, heute ist mein erster Arbeitstag."
  • "Sie sind in der ersten Reihe ganz links."
  • "Gehen Sie die zweite Straße rechts."

Werkwoordsvervoegingen oefenen

Er zijn invuloefeningen waarin je de juiste werkwoordsvorm moet kiezen bij zinnen met rangtelwoorden, bijvoorbeeld:

  • Am ersten Januar beginnt das neue Jahr in Deutschland.
  • Wir treffen uns am dritten Montag im Büro.

Korte verhaal voor context en woordgebruik

Een praktisch verhaal over het plannen van een familiebijeenkomst helpt om het gebruik van rangtelwoorden en veelvoorkomende werkwoorden in de tegenwoordige tijd te oefenen:

Heute organisiert meine Frau das Familientreffen. Wir feiern am neunten April im achten Stock unseres Hauses.

Opmerkingen bij verschillen tussen het Nederlands en Duits

In het Duits worden rangtelwoorden vaak met een lidwoord gebruikt en krijgen ze meestal een verbuiging afhankelijk van de context, bijvoorbeeld der erste, die erste, das erste. In het Nederlands worden rangtelwoorden veelal zonder lidwoord gebruikt en zijn minder verbogen, zoals de eerste, het eerste.

Een ander verschil is dat datumaanduidingen met rangtelwoorden in het Duits vaak met het lidwoord en de naamval worden gebruikt, bijvoorbeeld am zwanzigsten Mai, terwijl in het Nederlands meestal de gewone volgorde zonder lidwoord wordt gehanteerd zoals op twintig mei.

Handige Duitse uitdrukkingen om te onthouden:

  • der erste Platz – de eerste plaats
  • im dritten Stock – op de derde verdieping
  • am zwanzigsten Mai – op twintig mei
  • die zweite Reihe – de tweede rij
  • die fünfte Straße – de vijfde straat

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏