Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Deze les behandelt tijdsaanduidingen zoals gisteren, vorige week en vroeger, die vaak voorkomen met de onvoltooid verleden tijd. Leer bijvoorbeeld zinnen als 'Gisteren werkte ik thuis' en 'Vorige week ging ik naar de cursus'.
  1. Na deze uitdrukkingen volgt er meestal een werkwoord in de onvoltooid verleden tijd.
Tijdsaanduiding (Tijdsaanduiding)Voorbeeld (Voorbeeld)
Gisteren (Gisteren)Gisteren werkte ik thuis. (Gisteren werkte ik thuis.)
Vorige week (Vorige week)Vorige week ging ik naar de cursus. (Vorige week ging ik naar de cursus.)
Vorige maand (Vorige maand)Vorige maand studeerde ik af. (Vorige maand studeerde ik af.)
Toen (Toen)Toen ik klein was, wilde ik leraar worden. (Toen ik klein was, wilde ik leraar worden.)
Op zondag (Op zondag)Op zondag gingen we wandelen. (Op zondag gingen we wandelen.)
Eerder (Eerder)Eerder leerde ik Spaans. (Eerder leerde ik Spaans.)
Vroeger (Vroeger)Vroeger studeerde hij geneeskunde. (Vroeger studeerde hij geneeskunde.)
Destijds (Destijds)Destijds woonde ik in Leiden. (Destijds woonde ik in Leiden.)
Een jaar geleden (Een jaar geleden)Een jaar geleden begon ik met mijn studie. (Een jaar geleden begon ik met mijn studie.)

Oefening 1: Tijdsaanduidingen bij onvoltooid verleden tijd (gisteren, vorige week)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

had, was, begon, slaagde, studeerde, volgde, droomde, zakte

1. Zakken:
Vorige week ... hij voor het tentamen.
(Vorige week zakte hij voor het tentamen.)
2. Zijn:
Toen ik stagiair ..., leerde ik veel nieuwe vaardigheden.
(Toen ik stagiair was, leerde ik veel nieuwe vaardigheden.)
3. Volgen:
Op maandag ... ik een interessante cursus.
(Op maandag volgde ik een interessante cursus.)
4. Beginnen:
Vorige maand ... mijn stage in het ziekenhuis.
(Vorige maand begon mijn stage in het ziekenhuis.)
5. Dromen:
Toen ik klein was, ... ik van een diploma.
(Toen ik klein was, droomde ik van een diploma.)
6. Studeren:
Hij ... vroeger aan de universiteit van Utrecht.
(Hij studeerde vroeger aan de universiteit van Utrecht.)
7. Slagen:
Eerder dit jaar ... ik voor het tentamen.
(Eerder dit jaar slaagde ik voor het tentamen.)
8. Hebben:
Ze ... gisteren een afspraak met het college.
(Ze had gisteren een afspraak met het college.)

Oefening 2: Meerkeuze

Instructie: Kies de correcte zin waarin de tijdsaanduiding met onvoltooid verleden tijd correct is gebruikt.

1.
Na 'gisteren' gebruiken we de onvoltooid verleden tijd, niet de toekomende tijd ('zal werken').
Na 'gisteren' moet het werkwoord in de onvoltooid verleden tijd staan; 'werk' is tegenwoordige tijd en dus fout.
2.
'Vorige week' wordt gebruikt met onvoltooid verleden tijd; de voltooide tijd zoals hier is incorrect.
Na 'vorige week' moet het werkwoord in de onvoltooid verleden tijd staan, niet in de tegenwoordige tijd.
3.
Na 'vroeger' moet het werkwoord in de onvoltooid verleden tijd staan, niet in de tegenwoordige tijd.
Toekomende tijd hoort niet na 'vroeger'; onvoltooid verleden tijd is vereist.
4.
Na 'een jaar geleden' moet het werkwoord in de onvoltooid verleden tijd staan; 'begin' is tegenwoordige tijd.
De toekomende tijd 'ga beginnen' past niet na 'een jaar geleden'; onvoltooid verleden tijd is nodig.

Tijdsaanduidingen bij de onvoltooid verleden tijd

Deze les behandelt het gebruik van tijdsaanduidingen in combinatie met de onvoltooid verleden tijd in het Nederlands. De onvoltooid verleden tijd gebruik je om handelingen of toestanden uit het verleden te beschrijven, zonder dat het resultaat daarvan nu nog belangrijk is. Tijdsaanduidingen zoals gisteren, vorige week of vroeger geven duidelijk aan wanneer iets in het verleden plaatsvond.

Belangrijke tijdsaanduidingen

  • Gisteren – voorbeeld: "Gisteren werkte ik thuis."
  • Vorige week – voorbeeld: "Vorige week ging ik naar de cursus."
  • Vorige maand – voorbeeld: "Vorige maand studeerde ik af."
  • Toen – voorbeeld: "Toen ik klein was, wilde ik leraar worden."
  • Op zondag – voorbeeld: "Op zondag gingen we wandelen."
  • Eerder – voorbeeld: "Eerder leerde ik Spaans."
  • Vroeger – voorbeeld: "Vroeger studeerde hij geneeskunde."
  • Destijds – voorbeeld: "Destijds woonde ik in Leiden."
  • Een jaar geleden – voorbeeld: "Een jaar geleden begon ik met mijn studie."

Gebruik met werkwoorden

Na deze tijdsaanduidingen volgt meestal een werkwoord in de onvoltooid verleden tijd. Dit betekent dat het werkwoord in een verleden tijdsvorm staat, passend bij de context van het verhaal of de situatie in het verleden. Bijvoorbeeld: "gisteren werkte", "vorige week studeerde" of "vroeger woonde".

Context en betekenis

Deze uitdrukkingen helpen je om duidelijk aan te geven wanneer iets gebeurde, wat belangrijk is bij het vertellen van verhalen, beschrijvingen of het delen van ervaringen uit het verleden.

Verschillen tussen instructietaal en Nederlands

Aangezien de instructietaal en de te leren taal beide Nederlands zijn, zijn er geen vertalingen of bijzondere verschillen noodzakelijk. De focus ligt op het begrijpen en juist toepassen van deze tijdsaanduidingen binnen de Nederlandse grammatica.

Handige woorden en uitdrukkingen

  • Gisteren – vorige dag
  • Vorige week – de week voor deze week
  • Destijds – toen, in die periode
  • Toen – op het moment dat
  • Vroeger – in het verleden, lange tijd terug

Geschreven door

Deze inhoud is ontworpen en beoordeeld door het coLanguage pedagogisch team. Over coLanguage

Profile Picture

Kato De Paepe

Zakendoen en talen

KdG University of Applied Sciences and Arts Antwerp

University_Logo

Laatst bijgewerkt:

donderdag, 17/07/2025 11:14