A2.7: As a Tourist in the City

Als toerist in de stad

This lesson covers practical Dutch for tourists asking information at the VVV-kantoor, buying tickets, and reserving tables, featuring verbs like maken (to make), nemen (to take), and important phrases such as 'Ik wil graag een rondleiding plannen' and 'Een tafel reserveren'.

Vocabulary (11)

 Een wandeling maken: To go for a walk (Dutch)

Een wandeling maken

Show

To go for a walk Show

 Het toerisme: Tourism (Dutch)

Het toerisme

Show

Tourism Show

 Ontdekken (to discover) - Verb conjugation and exercises

Ontdekken

Show

To discover Show

 Foto's maken: taking photos (Dutch)

Foto's maken

Show

Taking photos Show

 De kerk: The church (Dutch)

De kerk

Show

The church Show

 Een kaart raadplegen: Consulting a map (Dutch)

Een kaart raadplegen

Show

Consulting a map Show

 De plattegrond: The map (Dutch)

De plattegrond

Show

The map Show

 Het monument: The monument (Dutch)

Het monument

Show

The monument Show

 Een taxi nemen: Taking a taxi (Dutch)

Een taxi nemen

Show

Taking a taxi Show

 Houden (to keep) - Verb conjugation and exercises

Houden

Show

To keep Show

 Staan (to stand) - Verb conjugation and exercises

Staan

Show

To stand Show

Exercises

These exercises can be done together during conversation lessons or as homework.

Exercise 1: Translate and use in a sentence

Instruction: Pick a word, translated and use the word in a sentence or dialogue.

1

Het monument


The monument

2

Foto's maken


Taking photos

3

Een taxi nemen


Taking a taxi

4

Een wandeling maken


To go for a walk

5

Staan


To stand

Oefening 2: Conversation exercise

Instructie:

  1. Describe what this tourist in Copenhagen is doing in the pictures. (Describe what this tourist in Copenhagen is doing in the pictures.)
  2. What could the person say in any of the situations? (What could the person say in any of the situations?)
  3. Do you still send postcards from your holidays? To whom do you send them? (Do you still send postcards from your holidays? To whom do you send them?)

Teaching guidelines +/- 10 minutes

Example phrases:

De vrouw neemt een taxi.

The woman takes a taxi.

Ik heb de route op de kaart opgezocht.

I looked up the directions on the map.

Kunt u mij vertellen hoe ik bij het monument kom?

Can you tell me how to get to the monument?

Hebt u een studenten korting?

Do you have a student discount?

Ik gebruik mijn telefoon om naar het museum te navigeren.

I use my phone to navigate to the museum.

Kun je een foto van mij maken?

Can you take a picture of me?

Ik moet een ansichtkaart naar mijn familie sturen.

I have to send a postcard to my family.

...

Exercise 3: Dialogue Cards

Instruction: Select a situation and practice the conversation with your teacher or fellow students.

Exercise 4: Multiple Choice

Instruction: Choose the correct solution

1. Ik heb gisteren een interessante wandeling ____ door de oude stad.

(I made an interesting walk ____ through the old city yesterday.)

2. We hebben een plattegrond ____ om het museum te vinden.

(We ____ a map to find the museum.)

3. Hij heeft een taxi ____ om snel bij het hotel te komen.

(He ____ a taxi to get to the hotel quickly.)

4. Zij hebben mooie foto’s ____ tijdens het bezoek aan het monument.

(They ____ beautiful photos during the visit to the monument.)

Exercise 5: As a tourist in the city

Instruction:

Wij (Houden - Onvoltooid tegenwoordige tijd) van wandelen in de oude binnenstad. Gisteren (Staan - Onvoltooid verleden tijd) we bij het toeristenbureau om een plattegrond te vragen. Jij (Nemen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) een kaart en wij (Staan - Onvoltooid tegenwoordige tijd) te wachten buiten. Later (Houden - Onvoltooid tegenwoordige tijd) we een pauze bij het monument en (Maken - Onvoltooid tegenwoordige tijd) we foto's. Het is leuk om deze stad te ontdekken!


We love walking in the old city center. Yesterday we stood at the tourist office to ask for a map. You take a map and we stand waiting outside. Later we take a break at the monument and take photos. It's fun to discover this city!

Verb Tables

Houden - Houden

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik houd
  • jij houdt
  • hij/zij/het houdt
  • wij houden
  • jullie houden
  • zij houden

Staan - Staan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stond
  • jij stond
  • hij/zij/het stond
  • wij stonden
  • jullie stonden
  • zij stonden

Staan - Staan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sta
  • jij staat
  • hij/zij/het staat
  • wij staan
  • jullie staan
  • zij staan

Nemen - Nemen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik neem
  • jij neemt
  • hij/zij/het neemt
  • wij nemen
  • jullie nemen
  • zij nemen

Maken - Maken

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maak
  • jij maakt
  • hij/zij/het maakt
  • wij maken
  • jullie maken
  • zij maken

Exercise 6: Voltooid deelwoord: sterke en zwakke werkwoorden

Instruction: Fill in the correct word.

Grammar: Past participle: strong and weak verbs

Show translation Show answers

geraadpleegd, gegaan, gebruikt, gepland, gebracht, gereisd, genomen, kerk, gemaakt

1. Brengen:
Het openbaar vervoer heeft ons naar de stad ....
(The public transport has brought us to the city.)
2. Maken:
Ik heb een foto van de ... ....
(I have taken a photo of the church.)
3. Nemen:
We hebben een taxi ... naar het centrum.
(We took a taxi to the city centre.)
4. Gaan:
We zijn met de taxi snel naar het hotel ....
(We took a taxi quickly to the hotel.)
5. Raadplegen:
Hij heeft de kaart ... voor info.
(He consulted the map for information.)
6. Gebruiken:
Ze hebben het openbaar vervoer ... om naar de stad te gaan..
(They have used public transport to go to the city.)
7. Plannen:
Ze hebben hun reis goed ... met de plattegrond.
(They planned their trip well with the map.)
8. Reizen:
We zijn ... naar een drukke stad.
(We have travelled to a busy city.)

Grammar

It's not the most exciting thing, we admit, but it’s absolutely essential (and we promise it'll pay off)!

A2.7.1 Grammatica

Voltooid deelwoord: sterke en zwakke werkwoorden

Past participle: strong and weak verbs


Verb conjugation tables for this lesson

Houden to keep

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
(ik) houd I keep
(jij) houdt/houd you keep/hold
(hij/zij/het) houdt he/She/It keeps
(wij) houden we keep
(jullie) houden you keep
(zij) houden they keep

Exercises and examples phrases

Staan to stand

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Dutch English
(ik) sta I stand
(jij) staat / sta you stand / stand
(hij/zij/het) staat he/she/it stands
(wij) staan we stand
(jullie) staan you stand
(zij) staan they stand

Exercises and examples phrases

Don't see progress when learning on your own? Study this material with a certified teacher!

Do you want to practice Dutch today? That is possible! Just contact one of our teachers today.

Enroll now!

Lesson Overview: As a Tourist in the City

This lesson focuses on using the past participle (voltooid deelwoord) of strong and weak verbs within practical conversations you might encounter as a tourist in a Dutch-speaking city. It helps you understand and practice common interactions such as asking information at the VVV tourist office, buying transport tickets, and making restaurant reservations. The lesson also integrates verb conjugations in context, reinforcing your grasp of key verbs and their forms.

What You Will Learn

  • How to use the past participle forms of both strong and weak verbs in sentences relevant to tourism and everyday city life.
  • Common phrases and vocabulary related to finding information, transportation, and dining out.
  • Verb conjugations in present and past tenses to help you describe actions accurately.

Key Vocabulary and Expressions

Examples of useful words and expressions that appear throughout the lesson include:

  • plattegrond – city map
  • rondleiding – guided tour
  • reserveren – to reserve
  • ticket kopen – to buy a ticket
  • VVV-kantoor – tourist information office

Important Grammar Points

The lesson emphasizes recognizing and using the past participle of common verbs. Here are some examples to highlight:

  • gemaakt (made, from maken)
  • geraadpleegd (consulted, from raadplegen)
  • genomen (taken, from nemen)

Besides the past participle, the lesson provides tables and examples for:

  • Present tense conjugations (onvoltooid tegenwoordige tijd), e.g., ik neem, jij neemt
  • Simple past tense conjugations (onvoltooid verleden tijd), e.g., ik stond, wij stonden

Practical Dialogues for Real-Life Situations

You will practice dialogues in these scenarios:

  • Asking for tourist information about city sights and tours at the VVV office.
  • Buying tickets for public transportation like buses and trams.
  • Reserving a table at a restaurant and discussing booking details.

Contextual Short Story

The short story Als toerist in de stad reinforces the vocabulary and verb forms in a natural narrative about exploring the city, stopping at the tourist office, and taking photos. This helps you connect grammar to real-life experiences.

Note on Differences Between English and Dutch

One important difference is the use of the past participle (voltooid deelwoord) in Dutch phrases with auxiliary verbs like hebben. Dutch often combines the past participle with auxiliaries to form perfect tenses, for example, Ik heb gemaakt (I have made). Unlike English, the Dutch verb forms rely heavily on strong and weak classifications, affecting the past participle endings. Additionally, many Dutch nouns are gendered and inflected, which can affect adjective endings and article usage.

Useful Phrases to Remember

  • Ik wil graag een rondleiding plannen. – I would like to plan a tour.
  • Waar is de markt? – Where is the market?
  • Heeft u een tafel vrij? – Do you have a table available?
  • Ik koop een dagkaart voor de tram. – I buy a day ticket for the tram.

By mastering these expressions and grammar points, you'll be prepared to navigate typical tourist situations confidently while improving your Dutch language skills.

These lessons would not be possible without our amazing partners🙏