Deze les leert je hoe je vragen stelt met vraagwoorden zoals "Hoe?", "Waar?" en "Wanneer?". Je oefent tevens belangrijke werkwoorden als vragen, antwoorden en willen in praktische zinnen zoals "Waar woon je?" en "Wil je een koud drankje?".
luisteren en lezen
Begin deze les door naar de audio te luisteren en de bijbehorende oefeningen te maken.
Woordenschat (11) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Verdeel de onderstaande woorden in twee groepen: vraagwoorden en woorden die te maken hebben met vragen en antwoorden.
Vraagwoorden
Vragen en Antwoorden
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
Antwoorden
Antwoorden
2
Waar?
Waar?
3
Waarheen?
Waarheen?
4
Willen
Willen
5
Wanneer?
Wanneer?
Oefening 5: Gespreksoefening
Instructie:
- Maak een zin die bij de afbeelding past, gebruik een vraag. (Maak een zin die bij de afbeelding past, met een vraag.)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ik ___ altijd om hulp als ik iets niet begrijp.
2. Jij ___ vaak naar de markt gaan om verse groenten te kopen.
3. Wij ___ eerlijk als iemand ons iets vraagt.
4. Hij ___ waar het kantoor is voordat hij er naartoe gaat.
Oefening 8: Vragen stellen in de winkel
Instructie:
Werkwoordschema's
Vragen - Vragen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vraag
- jij vraagt
- hij/zij/het vraagt
- wij vragen
- jullie vragen
- zij vragen
Antwoorden - Antwoorden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik antwoord
- jij antwoordt
- hij/zij/het antwoordt
- wij antwoorden
- jullie antwoorden
- zij antwoorden
Willen - Willen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wil
- jij wilt
- hij/zij/het wil
- wij willen
- jullie willen
- zij willen
Vinden - Vinden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vind
- jij vindt
- hij/zij/het vindt
- wij vinden
- jullie vinden
- zij vinden
Sluiten - Sluiten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sluit
- jij sluit
- hij/zij/het sluit
- wij sluiten
- jullie sluiten
- zij sluiten
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Vragen vragen Delen Gekopieerd!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) vraag | (ik) vraag |
(jij) vraagt | (jij) vraagt |
(hij/zij/het) vraagt | (hij/zij/het) vraagt |
(wij) vragen | (wij) vragen |
(jullie) vragen | (jullie) vragen |
(zij) vragen | (zij) vragen |
Antwoorden antwoorden Delen Gekopieerd!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) antwoord | (ik) antwoord |
(jij) antwoordt | (jij) antwoordt |
(hij/zij/het) antwoordt | (hij/zij/het) antwoordt |
(wij) antwoorden | (wij) antwoorden |
(jullie) antwoorden | (jullie) antwoorden |
(zij) antwoorden | (zij) antwoorden |
Willen willen Delen Gekopieerd!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) wil | (ik) wil |
(jij) wilt/wil | (jij) wilt/wil |
(hij/zij/het) wil | (hij/zij/het) wil |
(wij) willen | (wij) willen |
(jullie) willen | (jullie) willen |
(zij) willen | (zij) willen |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
De kunst van vragen stellen in het Nederlands
Deze les is bedoeld voor beginners op A1-niveau die willen leren hoe ze in het Nederlands vragen kunnen stellen en beantwoorden. We focussen op vraagwoorden zoals Hoe, Waar, Wanneer, Waarom en Wat die essentieel zijn om informatie te verkrijgen in alledaagse situaties.
Belangrijke vraagwoorden
- Hoe? - om naar de manier of toestand te vragen (bijvoorbeeld: Hoe gaat het vandaag met jou?)
- Waar? - om naar een plaats te vragen (bijvoorbeeld: Waar is de dichtstbijzijnde supermarkt?)
- Wanneer? - om naar een tijdstip te vragen (bijvoorbeeld: Wanneer begint de film vanavond?)
- Waarom? - om naar redenen te vragen
- Wat? - om naar zaken of voorwerpen te vragen (bijvoorbeeld: Wat is het antwoord op de vraag?)
Woorden rond vragen en antwoorden
Naast de vraagwoorden leer je ook woorden die vaak terugkomen in gesprekken over vragen en antwoorden:
- het antwoord
- antwoorden (werkwoord)
- vragen (werkwoord)
- willen (expressie van wens)
Uitspraak van klanken
Let op de uitspraak van bepaalde klanken zoals ui, ou, eu, oe die veel voorkomen in vraagwoorden en zinnen. Deze klanken kunnen lastig zijn, dus oefening is belangrijk.
Voorbeeldzinnen
- Waar woon je?
- Hoeveel kost dit boek?
- Wil je een koud drankje?
- Wanneer ga je naar huis?
- Waarom vraag je dat?
- Wat is het antwoord op de vraag?
Basiswoordenschat en werkwoordvervoegingen
De les introduceert ook een korte verhaaltje dat de woorden vragen, antwoorden, willen en het werkwoord zijn in de tegenwoordige tijd gebruikt. De vervoegingen van deze werkwoorden worden aangeboden zodat je kunt oefenen met grammatica:
- ik vraag, jij vraagt, hij vraagt, wij vragen…
- ik antwoord, jij antwoordt, hij antwoordt, wij antwoorden…
- ik wil, jij wilt, hij wil, wij willen…
- ik ben, jij bent, hij is, wij zijn…
Gesprekken oefenen
Je krijgt ook praktische dialogen om te oefenen met het stellen van vragen in situaties zoals op het postkantoor, op straat de weg vragen, en in een café vragen stellen en beantwoorden. Deze dialogen helpen je de vraagstructuur en passende antwoorden te begrijpen en toe te passen.
Verschillen en handige uitdrukkingen
In vergelijking met sommige andere talen kent het Nederlands specifieke plaatsing van vraagwoorden vaak aan het begin van de zin, gevolgd door de persoonsvorm van het werkwoord. Bijvoorbeeld: Waar is de supermarkt? wordt niet letterlijk vertaald zoals in sommige talen die een andere volgorde hanteren.
Handige uitdrukkingen zijn onder andere:
- Hoe gaat het met jou? – om te vragen naar iemands toestand
- Wil je…? – om een wens of verzoek te uiten
- Mag ik vragen…? – een beleefde manier voor het stellen van een vraag
Door deze lessen krijg je een stevige basis om jezelf in het Nederlands uit te drukken tijdens het vragen stellen en het begrijpen van antwoorden in dagelijkse situaties.