A1.20: Boodschappen doen

Boodschappen doen

Ontdek handige woorden voor boodschappen zoals 'de groente', 'de yoghurt' en 'de markt', en oefen praktische zinnen voor winkelen, betalen en vragen in de supermarkt.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (16)

 Aanbieden (aanbieden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Aanbieden

Show

Aanbieden Show

 Boodschappen doen (boodschappen doen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Boodschappen doen

Show

Boodschappen doen Show

 De cassière: De cassière (Nederlands)

De cassière

Show

De cassière Show

 Het fruit: Het fruit (Nederlands)

Het fruit

Show

Het fruit Show

 De groente: De groente (Nederlands)

De groente

Show

De groente Show

 De markt: De markt (Nederlands)

De markt

Show

De markt Show

 Koekjes: Koekjes (Nederlands)

Koekjes

Show

Koekjes Show

 De supermarkt: De supermarkt (Nederlands)

De supermarkt

Show

De supermarkt Show

 De vis: De vis (Nederlands)

De vis

Show

De vis Show

 Het vlees: Het vlees (Nederlands)

Het vlees

Show

Het vlees Show

 De yoghurt: De yoghurt (Nederlands)

De yoghurt

Show

De yoghurt Show

 De kassa: De kassa (Nederlands)

De kassa

Show

De kassa Show

 Het winkelkarretje: Het winkelkarretje (Nederlands)

Het winkelkarretje

Show

Het winkelkarretje Show

 Nodig hebben: Nodig hebben (Nederlands)

Nodig hebben

Show

Nodig hebben Show

 Winkelen (winkelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Winkelen

Show

Winkelen Show

 De boodschappenlijst: De boodschappenlijst (Nederlands)

De boodschappenlijst

Show

De boodschappenlijst Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
groenteafdeling? | in de | verse tomaten | Heeft u
Heeft u verse tomaten in de groenteafdeling?
2.
voor mijn | chocolade nodig | yoghurt en | boodschappenlijst. | Ik heb
Ik heb yoghurt en chocolade nodig voor mijn boodschappenlijst.
3.
de uitgang | van de | supermarkt, alstublieft? | Waar is
Waar is de uitgang van de supermarkt, alstublieft?
4.
met dit | de kassa? | winkelkarretje naar | Kan ik
Kan ik met dit winkelkarretje naar de kassa?
5.
de markt? | vandaag ook | Heeft u | vis op
Heeft u vandaag ook vis op de markt?
6.
gekocht. | De cassière | koekjes heb | vraagt of | ik genoeg
De cassière vraagt of ik genoeg koekjes heb gekocht.

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Ik ga vandaag boodschappen doen op de markt in onze stad.
Heeft u verse groente? Ik zoek vooral tomaten en wortels.
De cassière werkt snel en rekent de boodschappen af bij de kassa.
Ik heb yoghurt en chocolade op mijn boodschappenlijst gezet.

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Verdeel de woorden in twee groepen: voedingsmiddelen die je eet en plaatsen waar je boodschappen doet.

Voedingsmiddelen

Winkels en plekken

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Het winkelkarretje


Het winkelkarretje

2

De vis


De vis

3

Het vlees


Het vlees

4

Nodig hebben


Nodig hebben

5

De yoghurt


De yoghurt

Oefening 5: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Beschrijf de items op de boodschappenlijst. (Beschrijf de items op het boodschappenlijstje.)
  2. Vraag de winkelmedewerker naar de locatie van de producten. (Vraag de winkelmedewerker naar de locatie van de producten.)
  3. Betaal voor uw producten bij de kassa. (Betaal voor uw producten bij de kassa.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Waar is / zijn ...?

Kunt u mij even helpen, alstublieft?

Mag ik een bonnetje?

Is dit product in de aanbieding?

Kan ik contant betalen / met pinpas?

Heb je een tas?

Is deze prijs correct?

Kan ik u helpen?

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ik ___ elke week verse groenten en fruit in de supermarkt.


2. Wij ___ vaak samen op de markt voor het avondeten.


3. Hij ___ niet beslissen welke yoghurt hij wil kopen.


4. ___ ik meer koekjes aan mijn boodschappenlijst toevoegen?


Oefening 8: Boodschappen doen voor het gezin

Instructie:

Elke zaterdag (Gaan - Onvoltooid tegenwoordige tijd) ik naar de markt om verse groenten te kopen. Mijn vrouw (Maken - Onvoltooid tegenwoordige tijd) een boodschappenlijst en wij (Nemen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) het winkelkarretje mee. Vandaag (Zoeken - Onvoltooid tegenwoordige tijd) we tomaten, yoghurt en iets lekkers zoals chocolade. Soms (Vragen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) we aan de cassière welke producten er in de aanbieding zijn. Daarna (Betalen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) we bij de kassa en (Lopen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) rustig naar de uitgang. Winkelen is soms druk, maar ik (Vinden - Onvoltooid tegenwoordige tijd) het fijn om samen boodschappen te doen.


Elke zaterdag ga ik naar de markt om verse groenten te kopen. Mijn vrouw maakt een boodschappenlijst en wij nemen het winkelkarretje mee. Vandaag zoeken we tomaten, yoghurt en iets lekkers zoals chocolade. Soms vragen we aan de cassière welke producten er in de aanbieding zijn. Daarna betalen we bij de kassa en lopen rustig naar de uitgang. Winkelen is soms druk, maar ik vind het fijn om samen boodschappen te doen.

Werkwoordschema's

Gaan - Gaan

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ga
  • jij gaat
  • hij/zij/het gaat
  • wij gaan
  • jullie gaan
  • zij gaan

Maken - Maken

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maak
  • jij maakt
  • hij/zij/het maakt
  • wij maken
  • jullie maken
  • zij maken

Nemen - Nemen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik neem
  • jij neemt
  • hij/zij/het neemt
  • wij nemen
  • jullie nemen
  • zij nemen

Zoeken - Zoeken

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zoek
  • jij zoekt
  • hij/zij/het zoekt
  • wij zoeken
  • jullie zoeken
  • zij zoeken

Vragen - Vragen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vraag
  • jij vraagt
  • hij/zij/het vraagt
  • wij vragen
  • jullie vragen
  • zij vragen

Betalen - Betalen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik betaal
  • jij betaalt
  • hij/zij/het betaalt
  • wij betalen
  • jullie betalen
  • zij betalen

Lopen - Lopen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik loop
  • jij loopt
  • hij/zij/het loopt
  • wij lopen
  • jullie lopen
  • zij lopen

Vinden - Vinden

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vind
  • jij vindt
  • hij/zij/het vindt
  • wij vinden
  • jullie vinden
  • zij vinden

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.20.2 Grammatica

Uitspraak van 'e', 'ee' en 'e'

Uitspraak van 'e', 'ee' en 'e'


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Kopen kopen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) koop (ik) koop
(jij) koopt (jij) koopt
(hij/zij/het) koopt (hij/zij/het) koopt
(wij) kopen (wij) kopen
(jullie) kopen (jullie) kopen
(zij) kopen (zij) kopen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Winkelen winkelen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) winkel (ik) winkel
(jij) winkelt (jij) winkelt
(hij/zij/het) winkelt (hij/zij/het) winkelt
(wij) winkelen (wij) winkelen
(jullie) winkelen (jullie) winkelen
(zij) winkelen (zij) winkelen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Boodschappen doen: leren over dagelijkse boodschappen

In deze les richt je je op het thema boodschappen doen. Je leert handige woorden en zinnen om in Nederlandse winkels en markten te communiceren. De focus ligt op vocabulaire voor voedingsmiddelen zoals de groente, de vis, de yoghurt, het fruit, het vlees en op plaatsen die je bezoekt, bijvoorbeeld de supermarkt, de markt, de kassa.

Woorden en uitdrukkingen voor in de supermarkt

Je oefent veelvoorkomende vragen en zinnen die je gebruikt tijdens het winkelen, zoals "Heeft u verse tomaten?" of "Waar is de uitgang?" Ook leer je hoe je op de juiste manier boodschappenlijstjes maakt en bespreekt, bijvoorbeeld "Ik heb yoghurt en chocolade nodig" of "Wil je ook eieren?".

Belangrijke werkwoorden en grammatica

De les besteedt aandacht aan de vervoeging van werkwoorden die veel centraal staan bij boodschappen doen, zoals gaan, maken, hebben, zoeken, vragen, betalen, lopen, vinden. Bijvoorbeeld: Ik ga naar de markt, mijn vrouw maakt een lijst. Er is een mini-verhaal om deze werkwoorden in context te oefenen, met grammaticale uitleg van de onvoltooid tegenwoordige tijd.

Communiceren in de winkel

Je oefent dialogen voor het vragen naar producten, prijzen en hoeveelheden. Denk aan zinnen als "Hoeveel kost een brood?" of "Mag ik twee broden?". Zo leer je vloeiender te spreken en boodschappen te doen met vertrouwen.

Gescheiden woorden en uitdrukkingen

Let op verschil tussen soorten woorden en uitdrukkingen. Onder voedingsmiddelen vallen concrete producten zoals de groente en het vlees. Onder winkels en plekken vind je woorden als de supermarkt en de kassa. Dit helpt bij het organiseren van woordenschat.

Specifiek voor Nederlandssprekende studenten

Omdat de instructietaal en de leertaal beide Nederlands zijn, worden er geen vertalingen gegeven. De nadruk ligt vooral op het begrijpen en gebruiken van typische Nederlandse boodschappenuitdrukkingen en grammatica. Bijvoorbeeld, let op het verschil tussen de markt (een openluchtplek voor verse producten) en de supermarkt (een grotere winkel).

Handige uitdrukkingen en voorbeelden

  • Heeft u verse tomaten in de groenteafdeling? – een vraag om verse producten te vinden.
  • Ik heb yoghurt en chocolade nodig voor mijn boodschappenlijst. – hoe je je boodschappen voorbereidt.
  • Waar is de uitgang van de supermarkt, alstublieft? – beleefd vragen waar iets is.
  • Kan ik met dit winkelkarretje naar de kassa? – nuttige vraag om praktische informatie te krijgen.
  • De cassière vraagt of ik genoeg koekjes heb gekocht. – voorbeeld van een dialoog bij de kassa.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏