In deze les leer je hoe je in een kledingwinkel om advies en hulp vraagt, bijvoorbeeld met zinnen als "Heeft u deze jas ook in mijn maat?" en "Kunt u mij helpen?". Belangrijke woorden zijn onder andere "de jas", "de broek", "passen" en persoonlijke voornaamwoorden zoals "mij" en "jou".
Luister- en leesmateriaal
Oefen woordenschat in context met echte materialen.
Woordenschat (19) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Verdeel de woorden in twee groepen: kleding die je draagt bij warm weer en kleding die je draagt bij koud weer.
Kleding voor warm weer
Kleding voor koud weer
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
De broek
De broek
2
De handschoenen
De handschoenen
3
Het pak
Het pak
4
De kleding
De kleding
5
De jas
De jas
Oefening 5: Gespreksoefening
Instructie:
- Zeg wie wat draagt. (Zeg wie wat draagt.)
- Welke andere kledingstukken ken je? (Welke andere kledingstukken ken je?)
- Beschrijf de kleding van de persoon naast je. (Beschrijf de kleding van de persoon naast je.)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ik ___ de jas, maar hij zit te strak.
2. ___ jij vaak een spijkerbroek naar je werk?
3. Wij ___ morgen onze nieuwe schoenen.
4. Kan ik deze jurk ___?
Oefening 8: In de kledingwinkel
Instructie:
Werkwoordschema's
Passen - Passen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- Ik pas
- Jij past
- Hij/Zij/Het past
- Wij passen
- Jullie passen
- Zij passen
Dragen - Dragen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- Ik draag
- Jij draagt
- Hij/Zij/Het draagt
- Wij dragen
- Jullie dragen
- Zij dragen
Helpen - Helpen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- Ik help
- Jij helpt
- Hij/Zij/Het helpt
- Wij helpen
- Jullie helpen
- Zij helpen
Hebben - Hebben
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- Ik heb
- Jij hebt
- Hij/Zij/Het heeft
- Wij hebben
- Jullie hebben
- Zij hebben
Proberen - Proberen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- Ik probeer
- Jij probeert
- Hij/Zij/Het probeert
- Wij proberen
- Jullie proberen
- Zij proberen
Zitten - Zitten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- Ik zit
- Jij zit
- Hij/Zij/Het zit
- Wij zitten
- Jullie zitten
- Zij zitten
Oefening 9: Persoonlijke voornaamwoorden: voorwerp (mij, jou, hem,...)
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Persoonlijke voornaamwoorden: voorwerp (mij, jou, hem,...)
Toon vertaling Toon antwoordenjou, hen, mij, hem, haar
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
A1.21.2 Grammatica
Persoonlijke voornaamwoorden: voorwerp (mij, jou, hem,...)
Persoonlijke voornaamwoorden: voorwerp (mij, jou, hem,...)
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Passen passen Delen Gekopieerd!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) pas | (ik) pas |
(jij) past/pas | (jij) past/pas |
(hij/zij/het) past | (hij/zij/het) past |
(wij) passen | (wij) passen |
(jullie) passen | (jullie) passen |
(zij) passen | (zij) passen |
Dragen dragen Delen Gekopieerd!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) draag | (ik) draag |
(jij) draagt/draag | (jij) draagt/draag |
(hij/zij/het) draagt | (hij/zij/het) draagt |
(wij) dragen | (wij) dragen |
(jullie) dragen | (jullie) dragen |
(zij) dragen | (zij) dragen |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Les: In de kledingwinkel
Deze les helpt je met het leren van handige uitdrukkingen en woordenschat die je nodig hebt bij het winkelen voor kleding. Je leert hoe je om advies vraagt, naar maten informeert en beschrijft wat je zoekt in een kledingstuk. Daarnaast besteed je aandacht aan persoonlijke voornaamwoorden in de functie van voorwerpen, zoals "mij", "jou" en "hem".
Belangrijke thema's
- Advies vragen in de winkel: Hoe vraag je beleefd om hulp, bijvoorbeeld "Heeft u deze jas ook in mijn maat?"
- Persoonlijke voornaamwoorden als lijdend voorwerp in zinnen, bijvoorbeeld: "Ik zoek een broek voor mij," of "Waar zijn de handschoenen? Ik wil ze graag passen."
- Kleding woorden voor warm weer (de jurk, de bloes, het T-shirt, de rok) en koud weer (de jas, de trui, de muts, de handschoenen) voor het maken van goede keuzes en het voeren van gesprekken.
- Verbs en vervoegingen die bij winkelen passen, zoals passen, dragen, helpen, en hoe je ze correct gebruikt in zinnen.
Voorbeelden van handige zinnen
- "Heeft u deze jas ook in mijn maat?"
- "Ik zoek een broek voor mij, kunt u mij helpen?"
- "Mag ik met pin betalen voor deze trui?"
- "Waar zijn de handschoenen? Ik wil ze graag passen."
- "Ik wil deze jas graag passen in een grotere maat."
Praktische dialogen
Je oefent gesprekken waarin je bijvoorbeeld vraagt of jouw maat beschikbaar is, of je een kledingstuk mag passen, en hoe je een kledingstuk beschrijft en om hulp vraagt. Belangrijke dagelijkse situaties worden zo realistisch geoefend.
Belangrijke grammatica
De les bevat oefeningen en uitleg over de tegenwoordige tijd van veelgebruikte werkwoorden zoals passen, dragen, helpen, hebben, proberen en zitten. Bijvoorbeeld: "Ik pas de jas," of "Wij dragen morgen onze nieuwe schoenen."
Wat is belangrijk bij het leren van deze les?
Let goed op de correcte persoonlijke voornaamwoorden wanneer je het hebt over jezelf of anderen (bijvoorbeeld "mij", "jou", "hem") en timing van beleefde vragen in de winkel. Het helpt je om duidelijk en natuurlijk te communiceren bij het kopen van kleding.
Tips voor Nederlands vergeleken met andere talen
In het Nederlands gebruik je vaak persoonlijke voornaamwoorden als lijdend voorwerp, zoals "mij" en "jou", waar andere talen misschien andere structuren of vormen kiezen. Daarnaast is het beleefdheidsaspect belangrijk: met "u" spreek je beleefd iemand aan. Bijvoorbeeld: ">Heeft u deze jas ook in maat M?" is beleefder dan ">Heb je deze jas ook in maat M?".
Handige woorden en zinnen om mee te starten zijn bijvoorbeeld:
- De jas (de winterjas)
- De trui (winterkleding)
- Pas je het aan? (Bijv. over kleding passen)
- Kan ik het passen?
- Heeft u dit in maat L? (maatvragen)
- Waar is de paskamer?
- Kunt u mij helpen?