A1.4: Zahlen und Zählen

Getallen en tellen

In dieser Lektion lernen Sie wichtige niederländische Zahlen wie tien, twintig, vijftig und honder d sowie grundlegende Rechenwörter: optellen, aftrekken, delen und vermenigvuldigen. Beispielsweise üben Sie Zahlen im Alltag zu verwenden, etwa beim Bezahlen im Supermarkt oder beim Telefonieren.

Zuhören und Lesen

Beginnen Sie diese Klasse, indem Sie die Audioaufnahme anhören und die entsprechenden Übungen erledigen.

Wortschatz (25)

Übungen

Diese Übungen können während Konversationsstunden oder als Hausaufgaben gemacht werden.

Übung 1: Sätze neu ordnen

Anleitung: Mache korrekte Sätze und übersetze.

Antworten zeigen
1.
tot tien. | van één | de cijfers | Ik tel | elke dag
Ik tel elke dag de cijfers van één tot tien.
(Ich zähle jeden Tag die Zahlen von eins bis zehn.)
2.
zeven bij | elkaar optellen? | drie en | Kun je
Kun je drie en zeven bij elkaar optellen?
(Kannst du drei und sieben zusammenzählen?)
3.
en oefen | ik met | honderd getallen | tellen. | In Nederland | leer ik
In Nederland leer ik honderd getallen en oefen ik met tellen.
(In den Niederlanden lerne ich hundert Zahlen und übe das Zählen.)
4.
krijgt iedereen? | vrienden. Hoeveel | Zij deelt | met haar | twintig koekjes
Zij deelt twintig koekjes met haar vrienden. Hoeveel krijgt iedereen?
(Sie teilt zwanzig Kekse mit ihren Freunden. Wie viele bekommt jeder?)
5.
cijfers van | dertig tot | negentig. | Vandaag leren | we de
Vandaag leren we de cijfers van dertig tot negentig.
(Heute lernen wir die Zahlen von dreißig bis neunzig.)
6.
om met | vermenigvuldigen. | negen te | Ik vind | het moeilijk | acht en
Ik vind het moeilijk om met acht en negen te vermenigvuldigen.
(Ich finde es schwierig, mit acht und neun zu multiplizieren.)

Übung 2: Ein Wort zuordnen

Anleitung: Übereinstimmen Sie die Übersetzungen

Ik tel elke dag tot twintig om mijn cijfers te oefenen. (Ich zähle jeden Tag bis zwanzig um meine Zahlen zu üben.)
Zeven plus drie is tien, dat weet ik zeker. (Sieben plus drei ist zehn, das weiß ich sicher.)
Hij leert aftrekken van nul tot honderd. (Er lernt zu subtrahieren von null bis hundert.)
We delen de taart in vier stukken voor iedereen. (Wir teilen den Kuchen in vier Stücke für alle.)

Übung 3: Clustern Sie die Wörter

Anleitung: Verdeel de volgende woorden in twee groepen: getallen en rekenwoorden, op basis van hun betekenis.

Getallen

Rekenwoorden

Übung 4: Übersetzen und in einem Satz verwenden

Anleitung: Wählen Sie ein Wort, übersetzen Sie es und verwenden Sie das Wort in einem Satz oder Dialog.

1

Tien


Zehn

2

Zeventig


Siebzig

3

Tachtig


Achtzig

4

Zes


Sechs

5

Drie


Drei

Oefening 5: Gesprächsübung

Instructie:

  1. Lees de rekenopgaven hardop voor en los ze op. (Lies die Rechenaufgaben laut vor und löse sie.)
  2. Geef een rekenopdracht aan de anderen. (Gib den anderen eine Rechenaufgabe.)

Unterrichtsrichtlinien +/- 10 Minuten

Beispielsätze:

Tien plus twee is twaalf.

Zehn plus zwei ergibt zwölf.

Tien min twee is acht.

Zehn minus zwei gleich acht.

Tien keer twee is twintig.

Zehn mal zwei ergibt zwanzig.

Tien gedeeld door twee is vijf.

Zehn geteilt durch zwei ergibt fünf.

Een dozijn is twaalf.

Ein Dutzend ist zwölf.

...

Übung 6: Dialogkarten

Anleitung: Wähle eine Situation aus und übe das Gespräch mit deinem Lehrer oder deinen Mitschülern.

Übung 7: Mehrfachauswahl

Anleitung: Wählen Sie die richtige Lösung

1. Ik ___ Nederlandse getallen van één tot honderd.

(Ich ___ niederländische Zahlen von eins bis hundert.)

2. Jij ___ de appels die we hebben.

(Du ___ die Äpfel, die wir haben.)

3. Hij ___ aan de universiteit in Amsterdam.

(Er ___ an der Universität in Amsterdam.)

4. Wij ___ samen hoe we kunnen optellen en aftrekken.

(Wir ___ zusammen, wie wir addieren und subtrahieren können.)

Übung 8: Eine neue Niederländischstunde

Anleitung:

Ik (Leren - Onvoltooid tegenwoordige tijd) elke dag Nederlandse woorden. Vandaag (Tellen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) wij samen van één tot honderd. Jij (Studeren - Onvoltooid tegenwoordige tijd) met mij in de klas. Wij (Optellen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) (Delen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) de getallen drie en zeven om tien te krijgen. Daarna (Delen - Onvoltooid tegenwoordige tijd) wij twintig in twee groepen van tien.


Ich lerne jeden Tag niederländische Wörter. Heute zählen wir zusammen von eins bis hundert. Du lernst mit mir im Unterricht. Wir addieren die Zahlen drei und sieben, um zehn zu erhalten. Danach teilen wir zwanzig in zwei Gruppen von zehn.

Verbtabellen

Leren - Lernen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik leer
  • jij leert
  • hij/zij/het leert
  • wij leren
  • jullie leren
  • zij leren

Tellen - Zählen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik tel
  • jij telt
  • hij/zij/het telt
  • wij tellen
  • jullie tellen
  • zij tellen

Studeren - Lernen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik studeer
  • jij studeert
  • hij/zij/het studeert
  • wij studeren
  • jullie studeren
  • zij studeren

Optellen - Addieren

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik tel op
  • jij telt op
  • hij/zij/het telt op
  • wij tellen op
  • jullie tellen op
  • zij tellen op

Delen - Teilen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik deel
  • jij deelt
  • hij/zij/het deelt
  • wij delen
  • jullie delen
  • zij delen

Übung 9: Hoofdtelwoorden

Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.

Grammatik: Kardinalzahlen

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

driehonderd, één, tien, negentig, twintig, tweehonderd, vijf, honderd

1. 5:
Er staan ... stoelen rond de tafel.
(Es stehen fünf Stühle rund um den Tisch.)
2. 1:
Ik tel van ... tot tien in het Nederlands.
(Ich zähle von eins bis zehn auf Niederländisch.)
3. 300:
Het huis kost ... duizend euro.
(Das Haus kostet dreihunderttausend Euro.)
4. 15:
Er zijn ... appels in de mand.
(Es sind zehn Äpfel im Korb.)
5. 20:
Hij heeft ... boeken in zijn kast.
(Er hat zwanzig Bücher in seinem Schrank.)
6. 90:
Mijn oma werd ... jaar oud.
(Meine Oma wurde neunzig Jahre alt.)
7. 200:
Er wonen meer dan ... mensen in het gebouw.
(In dem Gebäude wohnen mehr als zweihundert Menschen.)
8. 100:
Ik betaal met een biljet van ... euro.
(Ich bezahle mit einem Hunderteuroschein.)

Grammatik

Es ist nicht das Aufregendste, das geben wir zu, aber es ist absolut notwendig (und wir versprechen, es wird sich lohnen)!

Verbkonjugationstabellen für diese Lektion

Tellen zählen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Niederländisch Deutsch
(ik) tel ich zähle
(jij) telt du zählst
(hij/zij/het) telt er/sie/es zählt
(wij) tellen wir zählen
(jullie) tellen ihr zählt
(zij) tellen sie zählen

Übungen und Beispielsätze

Studeren studieren

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Niederländisch Deutsch
(ik) studeer ich studiere
(jij) studeert / studeer du studierst / studiere
(hij/zij/het) studeert er/sie/es studiert
(wij) studeren wir studieren
(jullie) studeren ihr studiert
(zij) studeren sie studieren

Übungen und Beispielsätze

Leren lernen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Niederländisch Deutsch
(ik) leer ich lerne
(jij) leert/leer du lernst
(hij/zij/het) leert er/sie/es lernt
(wij) leren wir lernen
(jullie) leren ihr lernt
(zij) leren sie lernen

Übungen und Beispielsätze

Sie sehen keinen Fortschritt beim selbstständigen Lernen? Lernen Sie dieses Material mit einem zertifizierten Lehrer!

Möchten Sie heute Niederländisch üben? Das ist möglich! Kontaktieren Sie einfach noch heute einen unserer Lehrer.

Jetzt anmelden!

Einführung in Zahlen und Zählen auf Niederländisch

In dieser Lektion lernen Sie die Grundlagen des Zählens und der Zahlen im Niederländischen kennen. Der Fokus liegt auf den Kardinalzahlen (hoofdtelwoorden) bis hundert und grundlegenden Rechenwörtern wie „optellen“ (addieren), „aftrekken“ (subtrahieren), „delen“ (teilen) und „vermenigvuldigen“ (multiplizieren). Diese Grundlagen sind essenziell, um im Alltag einfache Mengen zu verstehen, zum Beispiel beim Einkaufen oder Telefonieren.

Wichtige Zahlen und Beispiele

Sie üben das Zählen von eins bis hundert, lernen wichtige Zahlen wie drie (drei), tien (zehn), twintig (zwanzig), vijftig (fünfzig), negentig (neunzig) und honderd (hundert).

Beispielsätze zeigen, wie Zahlen in Alltagssituationen verwendet werden:

  • „Kun je tot twintig tellen in het Nederlands?“ (Kannst du bis zwanzig auf Niederländisch zählen?)
  • „Hoeveel appels koop je, vijf of tien?“ (Wie viele Äpfel kaufst du, fünf oder zehn?)
  • „In de supermarkt kost dat brood twintig euro.“ (Das Brot kostet im Supermarkt zwanzig Euro.)
  • „Mijn telefoonnummer begint met negen en daarna zeven.“ (Meine Telefonnummer beginnt mit neun und dann sieben.)

Rechenwörter und ihre Verwendung

Diese Wörter helfen, einfache mathematische Operationen auszudrücken:

  • optellen (addieren)
  • aftrekken (subtrahieren)
  • delen (teilen)
  • vermenigvuldigen (multiplizieren)

Zum Beispiel: „Als je vijf en zeven optelt, krijg je twaalf als antwoord.“ (Wenn du fünf und sieben addierst, bekommst du zwölf als Antwort.)

Alltagssituationen mit Zahlen

Die Lektion beinhaltet praxisnahe Dialoge, um Zahlen im täglichen Leben zu üben:

  • Supermarkt: Preise nennen und Wechselgeld geben üben („Het brood kost drie euro twintig.“ – Das Brot kostet drei Euro zwanzig.)
  • Telefonnummern: Zahlen beim Austausch von Telefonnummern aussprechen („Mijn nummer is nul zes, vijfentwintig, zestig, drieëenveertig, tachtig.“)
  • Tickets kaufen: Anzahl und Preise bei Museumsbesuchen angeben („Wij willen drie tickets. Drie tickets kosten vijftien euro.“)

Verben zum Thema Zahlen

Verben wie tellen (zählen), leren (lernen) und studeren (studieren) werden verwendet und konjugiert, zum Beispiel:

  • ik tel
  • jij telt
  • wij tellen
  • ik leer
  • jij leert
  • wij leren
  • ik studeer
  • jij studeert
  • wij studeren

Eine kurze Geschichte veranschaulicht die Nutzung dieser Verben in alltäglichen Situationen.

Besonderheiten im Vergleich zum Deutschen

Im Niederländischen werden Zahlen teilweise ähnlich gebildet wie im Deutschen, es gibt aber Unterschiede:

  • Zusammengesetzte Zahlen: Anders als im Deutschen werden Einheiten und Zehner im Niederländischen oft in der Reihenfolge 'Einheit + und + Zehner' ausgesprochen, z. B. zesentwintig (26), während im Deutschen „sechsundzwanzig“ die Einheit vor dem Zehner steht.
  • Telefonnummern: Werden oft in Zweiergruppen gesprochen, z. B. „vijfentwintig“ für 25, was im Deutschen eher einzeln ausgesprochen wird.
  • Verben: Das Verb tellen (zählen) wird ähnlich wie im Deutschen verwendet, aber die Konjugation unterscheidet sich.

Praktische Ausdrücke:

  • Hoeveel kost het? – Wie viel kostet es?
  • Ik heb ... euro. – Ich habe ... Euro.
  • Dan krijgt u ... euro wisselgeld. – Dann bekommen Sie ... Euro Wechselgeld.

Diese Lektionen wären ohne unsere großartigen Partner nicht möglich🙏