A1.17: Koken en bakken

Kochen und Backen

Deze les behandelt trennbare werkwoorden in het Duits binnen het thema koken en bakken. Je leert hoe je werkwoorden als "vorbereiten", "anrufen" en "dazugeben" correct gebruikt. Belangrijke woorden en zinnen rondom koken en ingrediënten worden geoefend en uitgelegd, met aandacht voor praktische communicatie en grammaticale verschillen met het Nederlands.

Woordenschat (19)

 Das Mehl: de bloem (Duits)

Das Mehl

Show

De bloem Show

 Das Ei: Het ei (Duits)

Das Ei

Show

Het ei Show

 Das Öl: de olie (Duits)

Das Öl

Show

De olie Show

 Das Fleisch: Het vlees (Duits)

Das Fleisch

Show

Het vlees Show

 Die Kartoffel: De aardappel (Duits)

Die Kartoffel

Show

De aardappel Show

 Der Zucker : De suiker (Duits)

Der Zucker

Show

De suiker Show

 Das Salz: Het zout (Duits)

Das Salz

Show

Het zout Show

 Der Knoblauch: De knoflook (Duits)

Der Knoblauch

Show

De knoflook Show

 Zuerst: eerst (Duits)

Zuerst

Show

Eerst Show

 Ein Liter: Een liter (Duits)

Ein Liter

Show

Een liter Show

 Ein Gramm: een gram (Duits)

Ein Gramm

Show

Een gram Show

 Das Ergebnis: Het resultaat (Duits)

Das Ergebnis

Show

Het resultaat Show

 Fertig: klaar (Duits)

Fertig

Show

Klaar Show

 Kochen (koken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Kochen

Show

Koken Show

 Brauchen (hebben nodig) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Brauchen

Show

Hebben nodig Show

 Dazugeben (toevoegen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Dazugeben

Show

Toevoegen Show

 Schneiden (snijden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Schneiden

Show

Snijden Show

 Hausgemacht: huisgemaakt (Duits)

Hausgemacht

Show

Huisgemaakt Show

 Das Rezept: Het recept (Duits)

Das Rezept

Show

Het recept Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
vor und | Ich bereite | das Essen | dazu. | gebe Salz
Ich bereite das Essen vor und gebe Salz dazu.
(Ik bereid het eten voor en doe er zout bij.)
2.
zu kaufen? | Kommst du | das Rezept | Markt, um | Zutaten für | mit zum
Kommst du mit zum Markt, um Zutaten für das Rezept zu kaufen?
(Ga je mee naar de markt om ingrediënten voor het recept te kopen?)
3.
die Kartoffeln | schneiden. | und dann | Du musst | zuerst schälen
Du musst die Kartoffeln zuerst schälen und dann schneiden.
(Je moet eerst de aardappelen schillen en dan snijden.)
4.
an und | laden sie | Wir rufen | Kochen ein. | die Freundin | zum gemeinsamen
Wir rufen die Freundin an und laden sie zum gemeinsamen Kochen ein.
(Wij bellen de vriendin en nodigen haar uit om samen te koken.)
5.
mit Knoblauch | Ich würze | und koche | es jetzt. | das Fleisch
Ich würze das Fleisch mit Knoblauch und koche es jetzt.
(Ik kruid het vlees met knoflook en kook het nu.)
6.
du das Mehl | Öl dazu, bevor | in die Schüssel | gibst? | Gibst du das
Gibst du das Öl dazu, bevor du das Mehl in die Schüssel gibst?
(Doe je de olie erbij voordat je de bloem in de kom doet?)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Ich bereite das Essen für meine Familie vor. (Ik bereid het eten voor mijn familie.)
Gibst du bitte noch Salz und Öl dazu? (Geef je alsjeblieft nog zout en olie erbij?)
Ich koche das Fleisch mit Knoblauch und Kartoffeln. (Ik kook het vlees met knoflook en aardappelen.)
Wir brauchen ein Rezept, um den Kuchen zu backen. (We hebben een recept nodig, om de taart te bakken.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Orden de volgende woorden passend bij de twee categorieën met als thema Koken en Bakken.

Zutaten beim Kochen und Backen

Verben und Ausdrücke beim Kochen

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Kochen


Koken

2

Das Mehl


De bloem

3

Hausgemacht


Huisgemaakt

4

Fertig


Klaar

5

Der Zucker


De suiker

Übung 5: Gespreksoefening

Anleitung:

  1. Leg elke stap uit van het bakken van pannenkoeken. (Leg elk stadium van het pannenkoeken bakken uit.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Es ist notwendig, die Butter zu kochen.

Het is noodzakelijk om de boter te koken.

Wir müssen die Butter und den Zucker hinzufügen.

We moeten de boter en de suiker toevoegen.

Du musst das Öl und die Butter zur Mischung hinzufügen.

Je moet de olie en de boter aan het mengsel toevoegen.

Du musst die Eier, die Milch und das Salz mischen.

Je moet de eieren, de melk en het zout mengen.

Backen Sie die Pfannkuchen in der Pfanne.

Bak de pannenkoeken in de pan.

Iss die Pfannkuchen, guten Appetit!

Eet de pannenkoeken, smakelijk eten!

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ich ___ um 7 Uhr auf, um das Frühstück vorzubereiten.

(Ik ___ om 7 uur op om het ontbijt voor te bereiden.)

2. Wir ___ frische Kartoffeln und Salz für das Rezept.

(We ___ verse aardappelen en zout nodig voor het recept.)

3. Du ___ noch ein bisschen Öl und Knoblauch dazu.

(Je ___ nog een beetje olie en knoflook toe.)

4. Am Abend ___ wir zusammen hausgemachtes Essen.

(’s Avonds ___ we samen zelfgemaakt eten.)

Oefening 8: Koken en bakken: Een diner voorbereiden

Instructie:

Heute (Vorbereiten - Präsens) ich ein Abendessen vor. Ich (Brauchen - Präsens) Kartoffeln, Fleisch und etwas Öl. Zuerst (Schneiden - Präsens) ich die Kartoffeln. Dann (Anrufen - Präsens) ich meinen Freund an, um ihm das Rezept zu erzählen. Er (Kommen - Präsens) später zum Essen mit. Zum Schluss (Dazugeben - Präsens) ich Salz und Öl dazu und (Kochen - Präsens) alles genau nach dem Rezept.


Vandaag bereid (Voorbereiden - Tegenwoordige tijd) ik een diner voor. Ik heb (Hebben - Tegenwoordige tijd) aardappelen, vlees en wat olie nodig. Eerst snijd (Snijden - Tegenwoordige tijd) ik de aardappelen. Daarna bel (Bellen - Tegenwoordige tijd) ik mijn vriend om hem het recept te vertellen. Hij komt (Komen - Tegenwoordige tijd) later mee eten. Tot slot voeg (Toevoegen - Tegenwoordige tijd) ik zout en olie toe en kook (Koken - Tegenwoordige tijd) ik alles precies volgens het recept.

Werkwoordschema's

Vorbereiten - Voorbereiden

Präsens

  • ich bereite
  • du bereitest
  • er/sie/es bereitet
  • wir bereiten
  • ihr bereitet
  • sie/Sie bereiten

Brauchen - Hebben

Präsens

  • ich brauche
  • du brauchst
  • er/sie/es braucht
  • wir brauchen
  • ihr braucht
  • sie/Sie brauchen

Schneiden - Snijden

Präsens

  • ich schneide
  • du schneidest
  • er/sie/es schneidet
  • wir schneiden
  • ihr schneidet
  • sie/Sie schneiden

Anrufen - Bellen

Präsens

  • ich rufe an
  • du rufst an
  • er/sie/es ruft an
  • wir rufen an
  • ihr ruft an
  • sie/Sie rufen an

Kommen - Komen

Präsens

  • ich komme
  • du kommst
  • er/sie/es kommt
  • wir kommen
  • ihr kommt
  • sie/Sie kommen

Dazugeben - Toevoegen

Präsens

  • ich gebe dazu
  • du gibst dazu
  • er/sie/es gibt dazu
  • wir geben dazu
  • ihr gebt dazu
  • sie/Sie geben dazu

Kochen - Koken

Präsens

  • ich koche
  • du kochst
  • er/sie/es kocht
  • wir kochen
  • ihr kocht
  • sie/Sie kochen

Oefening 9: Trennbare Verben

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Scheidingbare werkwoorden

Toon vertaling Toon antwoorden

hören, ab, zu, mit, dazu, kommt, stehe, rufe, an, vor, bereiten, auf, gibt, holst, geben

1. Abholen:
Du ... die Eier vom Bauern ....
(Je haalt de eieren bij de boer op.)
2. Mitkommen:
Er ... ... in die Küche.
(Hij gaat mee naar de keuken.)
3. Anrufen:
Ich ... bei meinem Freund ....
(Ik bel mijn vriend op.)
4. Aufstehen:
Ich ... um 7 Uhr ..., um zu kochen.
(Ik sta om 7 uur op om te koken.)
5. Dazugeben:
Die Frau ... noch etwas Salz ....
(De vrouw doet nog wat zout erbij.)
6. Zuhören:
Wir ... dem Mann ....
(We luisteren naar de man.)
7. Vorbereiten:
Wir ... das Fleisch ....
(We bereiden het vlees voor.)
8. Dazugeben:
Die Kinder ... vier Eier ....
(De kinderen doen er vier eieren bij.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.17.1 Grammatik

Trennbare Verben

Scheidingbare werkwoorden


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Kochen koken

prasens

Duits Nederlands
(ich) koche ik kook
(du) kochst jij kookt
(er/sie/es) kocht hij/zij/het kookt
(wir) kochen wij koken
(ihr) kocht jullie koken
(sie) kochen zij koken

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Brauchen hebben nodig

prasens

Duits Nederlands
(ich) brauche ik heb nodig
(du) brauchst jij hebt nodig
(er/sie/es) braucht hij/zij/het heeft nodig
(wir) brauchen wij hebben nodig
(ihr) braucht jullie hebben nodig
(sie) brauchen zij hebben nodig

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Duits oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Koken en Bakken: Trennbare Verben in het Duits

In deze les leer je de basis van trennbare werkwoorden binnen het thema 'Koken en bakken'. Deze werkwoorden zijn typisch voor het Duits en worden vaak gebruikt in alledaagse gesprekken over koken en het voorbereiden van maaltijden. Het correct begrijpen en toepassen van trennbare werkwoorden helpt je om natuurlijke en correcte zinnen te vormen, zoals Ich bereite das Essen vor (Ik bereid het eten voor) of Wir rufen die Freundin an (We bellen de vriendin op).

Wat zijn trennbare werkwoorden?

Trennbare werkwoorden bestaan uit een vaste combinatie van een werkwoord en een voorvoegsel dat je in sommige tijden en zinnen los van elkaar zet. Bijvoorbeeld het werkwoord vorbereiten (voorbereiden): in de zin Ich bereite das Essen vor splitst het voorvoegsel vor zich af en staat aan het einde van de zin.

Voorbeelden en oefeningen

  • Ich bereite das Essen vor – Ik bereid het eten voor
  • Wir rufen die Freundin an – Wij bellen de vriendin op
  • Gibst du bitte noch Salz und Öl dazu? – Voeg je alsjeblieft nog zout en olie toe?

Daarnaast vind je werkwoorden zoals kochen (koken), schneiden (snijden) en belangrijke ingrediënten als das Mehl (meel), das Salz (zout) en das Öl (olie) waarmee je praktische zinnen kunt maken voor in de keuken.

Belangrijk om te weten

In het Duits worden trennbare werkwoorden vaak gebruikt in combinatie met dagelijkse handelingen in de keuken. Dit maakt leren motiverend en herkenbaar. Het verschil met het Nederlands is dat Nederlandse samengestelde werkwoorden vaak niet gesplitst worden in een zin. Bijvoorbeeld het Nederlandse "voorbereiden" blijft één woord, terwijl het Duitse "vorbereiten" wordt gesplitst in bereite...vor. Dit vraagt extra aandacht bij het leren van de Duitse grammatica.

Nuttige zinnen en woorden

  • Ich bereite das Abendessen vor. – Ik bereid het avondeten voor.
  • Kommst du mit zum Markt? – Ga je mee naar de markt?
  • Wir brauchen Mehl und Zucker. – We hebben meel en suiker nodig.
  • Kannst du das Gemüse schneiden? – Kun je de groente snijden?

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏