Leer in deze les Duitse trennbare werkwoorden zoals 'vorbereiten' (voorbereiden), 'anrufen' (opbellen) en 'dazugeben' (toevoegen), toegepast in kook- en bakcontexten met woorden als 'das Fleisch' en 'das Öl'.
luisteren en lezen
Begin deze les door naar de audio te luisteren en de bijbehorende oefeningen te maken.
Woordenschat (18) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Orden de volgende woorden in twee verschillende groepen: ingredinten en werkwoorden, om ze beter te leren.
Zutaten
Verben
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
Kochen
Koken
2
Das Salz
Het zout
3
Das Mehl
De bloem
4
Das Ei
Het ei
5
Der Zucker
De suiker
Übung 5: Gespreksoefening
Anleitung:
- Erklären Sie jeden Schritt beim Backen von Pfannkuchen. (Leg elk stadium van het pannenkoeken bakken uit.)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Es ist notwendig, die Butter zu kochen. Het is noodzakelijk om de boter te koken. |
Wir müssen die Butter und den Zucker hinzufügen. We moeten de boter en de suiker toevoegen. |
Du musst das Öl und die Butter zur Mischung hinzufügen. Je moet de olie en de boter aan het mengsel toevoegen. |
Du musst die Eier, die Milch und das Salz mischen. Je moet de eieren, de melk en het zout mengen. |
Backen Sie die Pfannkuchen in der Pfanne. Bak de pannenkoeken in de pan. |
Iss die Pfannkuchen, guten Appetit! Eet de pannenkoeken, smakelijk eten! |
... |
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ich ___ Mehl, Zucker und Eier für das Rezept.
(Ik ___ meel, suiker en eieren nodig voor het recept.)2. Zuerst ___ ich den Knoblauch und die Kartoffeln.
(Eerst ___ ik de knoflook en de aardappelen.)3. Dann ___ ich das Fleisch mit Salz und Öl.
(Dan ___ ik het vlees met zout en olie.)4. Ich ___ noch etwas Öl dazu, damit es besser schmeckt.
(Ik ___ er nog wat olie bij, zodat het beter smaakt.)Oefening 8: Koken met vrienden
Instructie:
Werkwoordschema's
Vorbereiten - Voorbereiden
Präsens
- ich bereite
- du bereitest
- er/sie/es bereitet
- wir bereiten
- ihr bereitet
- sie/Sie bereiten
Holen - Halen
Präsens
- ich hole
- du holst
- er/sie/es holt
- wir holen
- ihr holt
- sie/Sie holen
Brauchen - Hebben
Präsens
- ich brauche
- du brauchst
- er/sie/es braucht
- wir brauchen
- ihr braucht
- sie/Sie brauchen
Kommen - Komen
Präsens
- ich komme
- du kommst
- er/sie/es kommt
- wir kommen
- ihr kommt
- sie/Sie kommen
Kochen - Koken
Präsens
- ich koche
- du kochst
- er/sie/es kocht
- wir kochen
- ihr kocht
- sie/Sie kochen
Geben - Toevoegen
Präsens
- ich gebe
- du gibst
- er/sie/es gibt
- wir geben
- ihr gebt
- sie/Sie geben
Schneiden - Snijden
Präsens
- ich schneide
- du schneidest
- er/sie/es schneidet
- wir schneiden
- ihr schneidet
- sie/Sie schneiden
Oefening 9: Trennbare Verben
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Scheidingbare werkwoorden
Toon vertaling Toon antwoordenhören, ab, zu, mit, dazu, kommt, stehe, rufe, an, vor, bereiten, auf, gibt, holst, geben
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Kochen koken Delen Gekopieerd!
Präsens
Duits | Nederlands |
---|---|
(ich) koche | ik kook |
(du) kochst | jij kookt |
(er/sie/es) kocht | hij/zij/het kookt |
(wir) kochen | wij koken |
(ihr) kocht | jullie koken |
(sie) kochen | zij koken |
Brauchen hebben nodig Delen Gekopieerd!
Präsens
Duits | Nederlands |
---|---|
(ich) brauche | ik heb nodig |
(du) brauchst | jij hebt nodig |
(er/sie/es) braucht | hij/zij/het heeft nodig |
(wir) brauchen | wij hebben nodig |
(ihr) braucht | jullie hebben nodig |
(sie) brauchen | zij hebben nodig |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Duits oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Koken en Bakken: Lesoverzicht
In deze les leer je hoe je basiswoordenschat en zinnen gebruikt die te maken hebben met koken en bakken. Het centrale thema richt zich op trennbare werkwoorden in het Duits die vaak voorkomen in keukenactiviteiten, zoals vorbereiten (voorbereiden) en anrufen (opbellen). Je leert hoe je deze werkwoorden correct toepast en vervoegt in de tegenwoordige tijd (Präsens).
Belangrijke woordenschat
- Ingredients (Zutaten): das Ei, das Mehl, das Salz, das Öl, der Zucker, das Fleisch
- Werkwoorden (Verben) en uitdrukkingen: kochen (koken), schneiden (snijden), vorbereiten (voorbereiden), anrufen (opbellen), dazugeben (ertoedoen)
Toepassing van trennbare werkwoorden
In het Duits splitst een trennbaar werkwoord zich op in twee delen wanneer het in de zin wordt gebruikt. Bijvoorbeeld: Ich bereite das Essen vor betekent 'Ik bereid het eten voor'. Het voorvoegsel vor komt aan het eind van de zin te staan. Dit is een belangrijk verschil met het Nederlands, waar werkwoorden vaak als één geheel blijven staan: 'Ik bereid het eten voor'.
Voorbeeldzinnen uit de les:
- Ich bereite das Essen vor und gebe Salz dazu.
- Kommst du mit zum Markt, um Zutaten für das Rezept zu kaufen?
- Wir rufen die Freundin an und laden sie zum gemeinsamen Kochen ein.
Praktische dialogen en opdrachten
Je oefent met gesprekken over boodschappen doen, taken verdelen in de keuken en uitnodigingen voor gezamenlijk koken. Deze praktijkgerichte dialogen helpen je om de woordenschat en grammatica actief toe te passen:
- Einkaufen fürs Abendessen (Boodschappen doen voor het avondeten)
- Pflichten in der Küche besprechen (taken bespreken in de keuken)
- Ein Abendessen planen und einladen (een diner plannen en uitnodigen)
Belangrijk grammatica-album: vervoeging van trennbare werkwoorden
De les omvat vervoegingstabellen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd, zoals:
- ich bereite, du bereitest, er/sie/es bereitet, wir bereiten, ihr bereitet, sie/Sie bereiten
- ich rufe an, du rufst an, er/sie/es ruft an, enz.
Verschillen tussen Duits en Nederlands
Een opvallend verschil is de plaatsing van werkwoorddelen in zinnen met trennbare werkwoorden. In het Duits komt het voorvoegsel achteraan in de zin, terwijl het in het Nederlands bij het werkwoord blijft.
Voorbeeld:
- Duits: Ich rufe an meinen Freund. (letterlijk: Ik bel op mijn vriend.)
- Nederlands: Ik bel mijn vriend op.
Ook is het gebruikelijk in het Duits om meerdere werkwoorden per zin te combineren, zoals vorbereiten, anrufen, dazugeben, die allemaal een split kunnen vertonen.
Handige woordjes voor in de keuken:
- der Markt - de markt
- das Rezept - het recept
- die Zutaten - de ingrediënten
- schälen - schillen
- schneiden - snijden
Met deze kennis kun je al eenvoudige gesprekken voeren over koken en bakken in het Duits, en begrijp je beter hoe Duitse werkwoorden en zinnen opgebouwd zijn.