Der deutsche Fußballspieler "Julian Weigl" beantwortet Fragen. Er darf die Fragen aber nicht mit "ja" oder "nein" beantworten.
De Duitse voetballer "Julian Weigl" beantwoordt vragen. Hij mag de vragen echter niet met "ja" of "nee" beantwoorden.

Oefening 1: Luistervaardigheid

Instructie: Bekijk de video en herken de woordenschat. Beantwoord vervolgens de onderstaande vragen.

Woord Vertaling
Was Wat
Welches Welke
Wie Hoe
Wo Waar
Wo gehst du hin? (Waar ga je naartoe?)
Ich gehe zum Markt. (Ik ga naar de markt.)
Was kaufst du auf dem Markt? (Wat koop je op de markt?)
Ich kaufe Obst und Gemüse. (Ik koop fruit en groenten.)
Gehen wir zusammen in den Park? (Gaan we samen naar het park?)
Ja, wir gehen in den Park und machen einen Spaziergang. (Ja, we gaan naar het park en maken een wandeling.)
Wann treffen wir uns? (Wanneer spreken we af?)
Wir treffen uns um drei Uhr am Eingang vom Park. (We spreken om drie uur bij de ingang van het park af.)
Wer kommt mit zum Café? (Wie gaat er mee naar het café?)
Meine Freundin kommt mit. (Mijn vriendin gaat mee.)
Kannst du mich morgen abholen? (Kun je me morgen ophalen?)
Ja, ich hole dich um neun Uhr ab. (Ja, ik haal je morgen om negen uur op.)
Warum rufst du mich heute an? (Waarom bel je me vandaag?)
Ich möchte über das Wochenende sprechen. (Ik wil over het weekend praten.)

Oefening 2: Dialoog

Instructie: Lees de dialoog en beantwoord de vragen.

Nina ist dabei das Haus zu verlassen, doch ihr Opa stellt ihr ganz viele Fragen...

Nina is op het punt het huis te verlaten, maar haar opa stelt haar heel veel vragen...
1. Opa: Was machst du? (Wat doe je?)
2. Nina: Ich gehe mit einer Freundin ins Café. (Ik ga met een vriendin naar het café.)
3. Opa: Wo ist das Café? (Waar is het café?)
4. Nina: In dem neuen Café an der Hauptstraße. (In het nieuwe café aan de hoofdstraat.)
5. Opa: Wer ist die Freundin? (Wie is de vriendin?)
6. Nina: Eine Kollegin von der Arbeit. (Een collega van het werk.)
7. Opa: Wann bist du wieder hier? (Wanneer ben je weer hier?)
8. Nina: Ich weiß nicht, Opa, ich bin erwachsen. Ist das ein Verhör? (Ik weet het niet, opa, ik ben volwassen. Is dit een verhoor?)
9. Opa: Es tut mir leid. Ich bin nur neugierig. (Het spijt me. Ik ben alleen nieuwsgierig.)

Oefening 3: Vragen over de tekst

Instructie: Lees de bovenstaande tekst en kies het juiste antwoord.

1. Was macht Nina?

(Wat doet Nina?)

2. Wo gehen Nina und ihre Freundin Kaffee trinken?

(Waar gaan Nina en haar vriendin koffie drinken?)

3. Wer ist die Freundin, mit der Nina ins Café geht?

(Wie is de vriendin met wie Nina naar het café gaat?)

4. Warum stellt der Opa so viele Fragen?

(Waarom stelt opa zoveel vragen?)

Oefening 4: Openingsvragen voor gesprekken

Instructie: Beantwoord de vragen en corrigeer ze met je leraar.

  1. Was machst du gern am Wochenende?
  2. Wat doe je graag in het weekend?
  3. Wo triffst du dich normalerweise mit Freunden?
  4. Waar ontmoet je normaal gesproken vrienden?
  5. Mit wem trinkst du gern Kaffee?
  6. Met wie drink je graag koffie?
  7. Wann hast du das letzte Mal mit jemandem gesprochen?
  8. Wanneer heb je voor het laatst met iemand gesproken?