Leer Nederlandse woordenschat en zinnen over familie, inclusief directe en uitgebreide familieleden. Oefen bezittelijke voornaamwoorden, vervoegingen van werkwoorden als praten en spreken, en praktische dialogen voor dagelijkse gesprekken binnen familiekringen.
Luister- en leesmateriaal
Oefen woordenschat in context met echte materialen.
A1.5.2 Cultuur
Gebruik van praten, spreken, babbelen en kletsen
Gebruik van praten, spreken, babbelen en kletsen
Woordenschat (24) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Verdeel de woorden in twee groepen: directe familieleden en uitgebreide familieleden.
Directe familieleden
Uitgebreide familieleden
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
De dochter
De dochter
2
Kletsen
Kletsen
3
De broer
De broer
4
Het gezin
Het gezin
5
Praten
Praten
Oefening 5: Gespreksoefening
Instructie:
- Beschrijf de aangegeven relaties tussen de gezinsleden. (Beschrijf de aangegeven relaties tussen de familieleden.)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ik ____ vaak met mijn familie over ons werk.
2. Jij ____ met je broer over zijn kinderen.
3. Hij ____ graag met zijn zus en haar gezin.
4. Wij ____ vaak met onze ouders over onze familie.
Oefening 8: Mijn familie
Instructie:
Werkwoordschema's
Praten - Praten
Onvoltooid Tegenwoordige Tijd
- Ik praat
- Jij praat
- U praat
- Hij praat
- Zij praat
- Wij praten
- Jullie praten
- Zij praten
Spreken - Spreken
Onvoltooid Tegenwoordige Tijd
- Ik spreek
- Jij spreekt
- U spreekt
- Hij spreekt
- Zij spreekt
- Wij spreken
- Jullie spreken
- Zij spreken
Oefening 9: De bezittelijke voornaamwoorden (mijn, jouw, zijn,...)
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: De bezittelijke voornaamwoorden (mijn, jouw, zijn,...)
Toon vertaling Toon antwoordenzijn, mijn, onze, Mijn, jouw, jullie, haar
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
A1.5.3 Grammatica
De bezittelijke voornaamwoorden (mijn, jouw, zijn,...)
De bezittelijke voornaamwoorden (mijn, jouw, zijn,...)
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Praten praten Delen Gekopieerd!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) praat | (ik) praat |
(jij) praat | (jij) praat |
(hij/zij/het) praat | (hij/zij/het) praat |
(wij) praten | (wij) praten |
(jullie) praten | (jullie) praten |
(zij) praten | (zij) praten |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Over dit lesonderwerp: Familie
In deze les leer je over het thema 'Familie', een basiswoordenschat die essentieel is voor dagelijkse gesprekken. Je maakt kennis met directe en uitgebreide familieleden, zoals de vader, de moeder, de broer, de zus en de oom, de tante. Daarnaast oefen je met verschillende vormen van communicatie binnen een familiecontext, met woorden als praten, spreken, babbelen, kletsen.
Bezitelijke voornaamwoorden en gesprekssituaties
Een belangrijk onderdeel van de les zijn bezittelijke voornaamwoorden zoals mijn, jouw, zijn, haar, onze. Deze gebruik je om relaties en bezittingen binnen de familie aan te geven, bijvoorbeeld: "Wie is jouw broer?" of "Mijn moeder praat vaak met haar zus."
Praktische oefeningen en dialogen
Je oefent met korte dialogen die je helpen om familieleden voor te stellen, over gezinssituaties te praten en vragen te stellen over familierelaties. Voorbeelden van situaties zijn ontmoetingen bij familie, gesprekken in een café of gesprekken met buren.
Werkwoorden vervoegen
De les bevat interactieve oefeningen om werkwoorden als praten en spreken correct te vervoegen. Zo leer je bijvoorbeeld dat het werkwoord praten in de tegenwoordige tijd vervoegd wordt als ik praat, jij praat, wij praten. Dit helpt je om vlottere zinnen te maken bij het praten over familie.
Specifieke aandachtspunten
Let op het onderscheid tussen woorden die instructies in het Nederlands uitdrukken versus hoe je dit in Nederlands gebruikt. Bijvoorbeeld, in het Engels zeg je 'My mother talks often', in het Nederlands is dat 'Mijn moeder praat vaak'. 'Praten' wordt veel gebruikt in informele contexten, terwijl 'spreken' iets formeler klinkt. Andere woorden zoals babbelen en kletsen zijn typisch voor spreektaal en betekenen ook 'praten', maar informeler.
Handige woorden en uitdrukkingen:
- Wie is jouw broer?
- Mijn moeder kookt graag.
- Onze kinderen spelen buiten.
- Wij praten vaak samen.
- Jouw tante vertelt leuke verhalen.