A1.2: Je naam zeggen

Podawanie swojego imienia

Leer in deze les hoe je jezelf in het Pools voorstelt met zinnen als "Jak masz na imię?" (Hoe heet jij?) en "Nazywam się..." (Ik heet...). Ontdek ook beleefde aanspreekvormen zoals "pan" en "pani" en handige uitdrukkingen voor eerste ontmoetingen.

luisteren en lezen

Begin deze les door naar de audio te luisteren en de bijbehorende oefeningen te maken.

Woordenschat (16)

 nazywać się : heten (Pools)

Nazywać się

Show

Heten Show

 nazwisko: achternaam (Pools)

Nazwisko

Show

Achternaam Show

 imię: naam (Pools)

Imię

Show

Naam Show

 Jak się nazywasz?: Hoe heet je? (Pools)

Jak się nazywasz?

Show

Hoe heet je? Show

 Jak masz na imię?: Hoe heet je? (Pools)

Jak masz na imię?

Show

Hoe heet je? Show

 Przepraszam, czy możesz powtórzyć?: Sorry, kun je dat herhalen? (Pools)

Przepraszam, czy możesz powtórzyć?

Show

Sorry, kun je dat herhalen? Show

 Przepraszam, czy może Pan/Pani powtórzyć?: Pardon, kunt u dat alstublieft herhalen? (Pools)

Przepraszam, czy może Pan/Pani powtórzyć?

Show

Pardon, kunt u dat alstublieft herhalen? Show

 Co słychać?: Hoe gaat het? (Pools)

Co słychać?

Show

Hoe gaat het? Show

 Co u Pani słychać?: Hoe gaat het met u? (Pools)

Co u Pani słychać?

Show

Hoe gaat het met u? Show

 Co u pana słychać?: Hoe gaat het met u? (Pools)

Co u pana słychać?

Show

Hoe gaat het met u? Show

 dobrze: goed (Pools)

Dobrze

Show

Goed Show

 źle: slecht (Pools)

Źle

Show

Slecht Show

 tak sobie: gaat wel (Pools)

Tak sobie

Show

Gaat wel Show

 świetnie: geweldig (Pools)

Świetnie

Show

Geweldig Show

 Nazywać się (heten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Nazywać się

Show

Heten Show

 Przedstawić się (zich voorstellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Przedstawić się

Show

Zich voorstellen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
imię? | masz | na | Jak
Jak masz na imię?
(Hoe heet je?)
2.
Anna. | Nazywam | się
Nazywam się Anna.
(Ik heet Anna.)
3.
czy | powtórzyć? | możesz | Przepraszam,
Przepraszam, czy możesz powtórzyć?
(Sorry, kunt u dat herhalen?)
4.
u | słychać? | Pana | Co
Co u Pana słychać?
(Hoe gaat het met u?)
5.
dziękuję. | Dobrze,
Dobrze, dziękuję.
(Goed, dank je.)
6.
mi | Miło | poznać. | Pana
Miło mi Pana poznać.
(Leuk je te ontmoeten.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Jak masz na imię? Nazywam się Anna. (Hoe heet je? Ik heet Anna.)
Przepraszam, czy może Pan powtórzyć swoje nazwisko? (Sorry, kunt u uw achternaam herhalen?)
Co u Pani słychać? Dobrze, dziękuję. (Hoe gaat het met u? Goed, dank u.)
Nazywam się Kowalski, a jak się Pan nazywa? (Ik heet Kowalski, en hoe heet u?)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Wijs woorden toe aan de juiste categorieën: beleefdheidsuitdrukkingen of elementen van zelfvoorstelling.

Zwroty grzecznościowe

Elementy przedstawiania się

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Tak sobie


Gaat wel

2

Co u Pani słychać?


Hoe gaat het met u?

3

Świetnie


Geweldig

4

Nazywać się


Heten

5

Nazwisko


Achternaam

Ćwiczenie 5: Gespreksoefening

Instrukcja:

  1. Powiedz pełne imię i nazwisko każdej osoby. (Noem de volledige naam en de achternaam van elke persoon.)
  2. Odegraj dialog, w którym pytasz kogoś o imię i przedstawiasz się. (Speel een dialoog waarin je iemand naar hun naam vraagt en jezelf voorstelt.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Nazwisko Heidi to Schulz.

De achternaam van Heidi is Schulz.

Pseudonim Heidi to Abuelita.

De bijnaam van Heidi is Abuelita.

Jak masz na imię?

Hoe heet je?

Nazywam się Sofia.

Mijn naam is Sofia.

Mam na imię Sofia Rossi.

Mijn volledige naam is Sofia Rossi.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Jak się _____?

(Hoe _____ je?)

2. _____ się Anna Kowalska.

(_____ heet Anna Kowalska.)

3. Przed_____ się jako nauczyciel.

(Voor_____ ik me voor als leraar.)

4. Przepraszam, czy _____ powtórzyć?

(Sorry, kun _____ herhalen?)

Oefening 8: Ontmoeting op kantoor

Instructie:

Na pierwszym spotkaniu w nowej pracy ja (Nazywać się - Czas teraźniejszy) . Mój kolega obok mnie (Nazywać się - Czas teraźniejszy) . Razem (Przedstawić się - Czas teraźniejszy) innym pracownikom. Kiedy pytam kolegę o imię, on do mnie mówi: „Ja (Nazywać się - Czas teraźniejszy) , a ty?”. Wtedy ja mu odpowiadam: „Ja (Nazywać się - Czas teraźniejszy) Anna”. Potem nasz szef (Przedstawić się - Czas teraźniejszy) jako pan Kowalski i pyta: „Jak się państwo nazywacie?”


Bij de eerste bijeenkomst op het nieuwe werk heet ik ben ik Anna. Mijn collega naast mij heet Piotr. Samen stellen we ons voor aan andere medewerkers. Wanneer ik mijn collega naar zijn naam vraag, zegt hij tegen mij: „Ik heet Piotr, en jij?”. Dan antwoord ik hem: „Ik heet Anna”. Daarna stelt onze baas zich voor als meneer Kowalski en vraagt: „Hoe heet u (meervoud)?

Werkwoordschema's

Nazywać się - Zich heten

Czas teraźniejszy

  • Ja nazywam się
  • Ty nazywasz się
  • On/Ona/Ono nazywa się
  • My nazywamy się
  • Wy nazywacie się
  • Oni/One nazywają się

Przedstawić się - Zich voorstellen

Czas teraźniejszy

  • Ja przedstawiam się
  • Ty przedstawiasz się
  • On/Ona/Ono przedstawia się
  • My przedstawiamy się
  • Wy przedstawiajecie się
  • Oni/One przedstawiają się

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Nazywać się heten

Czas teraźniejszy

Pools Nederlands
(ja) nazywam się ik heet
(ty) nazywasz się jij heet
(on/ona/ono) nazywa się hij/zij/het heet
(my) nazywamy się wij heten
(wy) nazywacie się jullie heten
(oni/one) nazywają się zij heten

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Przedstawić się zich voorstellen

Czas teraźniejszy

Pools Nederlands
(ja) przedstawiam się ik stel me voor
(ty) przedstawiasz się jij stelt je voor
(on/ona/ono) przedstawia się hij/zij/het stelt zich voor
(my) przedstawiamy się wij stellen ons voor
(wy) przedstawiacie się jullie stellen je voor
(oni/one) przedstawiają się zij stellen zich voor

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Lesoverzicht: Je naam vertellen in het Pools

In deze les leer je hoe je jezelf voorstelt en naar iemands naam vraagt in het Pools, een essentiële vaardigheid voor elk beginnersniveau (A1). Je maakt kennis met eenvoudige zinnen en beleefdheidsvormen die gebruikt worden bij het voorstellen in verschillende situaties, zoals op het werk, bij een conferentie of een sociale bijeenkomst.

Belangrijke uitdrukkingen en voorbeelden

  • Jak masz na imię? – Hoe heet je?
  • Nazywam się Jan. – Ik heet Jan.
  • Miło mi cię poznać. – Leuk je te ontmoeten.
  • Pan Kowalski, miło mi. – Meneer Kowalski, aangenaam.
  • Jak się pani nazywa? – Hoe heet u (beleefd, vrouwelijk)?

Beleefdheidstitels en persoonsvormen

De les introduceert ook beleefdheidstitels zoals pan (meneer), pani (mevrouw), pan młody (jongeman), en panna (mejuffrouw). Deze worden vaak gebruikt in formele situaties en zijn belangrijk om correcte aanspreekvormen te leren.

Grammaticale tips: werkwoord 'nazywać się'

Het werkwoord nazywać się wordt gebruikt om je naam te vertellen. Het vervoegt zich als volgt in de tegenwoordige tijd:

  • Ja nazywam się (Ik heet)
  • Ty nazywasz się (Jij heet)
  • On/Ona nazywa się (Hij/Zij heet)

Praktische dialogen voor verschillende situaties

Je oefent met korte gesprekken die geschikt zijn voor:

  • Eerste ontmoeting op het werk
  • Gesprekken tijdens een conferentie
  • Ontmoetingen in sociale situaties

Verschillen tussen Nederlands en Pools

In het Pools wordt bij het voorstellen vaak gebruikgemaakt van reflexieve werkwoorden zoals nazywać się, terwijl het Nederlands simpelweg 'heten' gebruikt. Daarnaast kent het Pools verschillende beleefdheidsvormen (pan, pani) die niet altijd direct in het Nederlands terugkomen. Het is daarom belangrijk om deze beleefdheidstitels goed te begrijpen om passende vormen van aanspreken te gebruiken.

Handige woordenschat:

  • imię – naam (voornaam)
  • jak – hoe
  • twoje – jouw
  • miło mi – leuk om je te ontmoeten

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏