Ontdek hoe je in het Pools kunt vragen en vertellen waar je vandaan komt met zinnen als „Skąd jesteś?” (Waar kom jij vandaan?) en uitdrukkingen voor landen en nationaliteiten zoals Polska (Polen), Niemcy (Duitsland), en Polak (Pool). Leer de tegenwoordige tijd van „być” (zijn) voor persoonlijke introducties.

luisteren en lezen

Begin deze les door naar de audio te luisteren en de bijbehorende oefeningen te maken.

A1.3.1 Dialog

Czekając na samolot do Finlandii

Wachtend op het vliegtuig naar Finland


Woordenschat (18)

 Być (zijn) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Być

Show

Zijn Show

 Hiszpania: Spanje (Pools)

Hiszpania

Show

Spanje Show

 Francja: Frankrijk (Pools)

Francja

Show

Frankrijk Show

 Włochy: Italië (Pools)

Włochy

Show

Italië Show

 Anglia: Engeland (Pools)

Anglia

Show

Engeland Show

 Niderlandy: Nederland (Pools)

Niderlandy

Show

Nederland Show

 Finlandia: Finland (Pools)

Finlandia

Show

Finland Show

 Meksyk: Mexico (Pools)

Meksyk

Show

Mexico Show

 Turcja: Turkije (Pools)

Turcja

Show

Turkije Show

 Dania: Denemarken (Pools)

Dania

Show

Denemarken Show

 Szwajcaria: Zwitserland (Pools)

Szwajcaria

Show

Zwitserland Show

 Skąd jesteś?: Waar kom je vandaan? (Pools)

Skąd jesteś?

Show

Waar kom je vandaan? Show

 Jestem z...: Ik ben uit... (Pools)

Jestem z...

Show

Ik ben uit... Show

 Państwo: land (Pools)

Państwo

Show

Land Show

 Mieszkam w...: Ik woon in... (Pools)

Mieszkam w...

Show

Ik woon in... Show

 Miasto: stad (Pools)

Miasto

Show

Stad Show

 Pochodzić (komen uit) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Pochodzić

Show

Komen uit Show

 Mieszkać (wonen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Mieszkać

Show

Wonen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
jesteś? | Skąd
Skąd jesteś?
(Waar kom je vandaan?)
2.
Polski. | Jestem | z
Jestem z Polski.
(Ik kom uit Polen.)
3.
Warszawie. | Mieszkam | w
Mieszkam w Warszawie.
(Ik woon in Warschau.)
4.
Hiszpanii. | On | z | pochodzi
On pochodzi z Hiszpanii.
(Hij komt uit Spanje.)
5.
jest | Niemką. | Ona
Ona jest Niemką.
(Zij is Duits.)
6.
z | Niderlandów. | Pochodzimy
Pochodzimy z Niderlandów.
(Wij komen uit Nederland.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Skąd jesteś? Jestem z Polski. (Waar kom je vandaan? Ik kom uit Polen.)
Mieszkam w dużym mieście, ale pochodzę z Hiszpanii. (Ik woon in een grote stad, maar ik kom uit Spanje.)
Jestem Niemcem, a moja żona jest Polką. (Ik ben Duitser, en mijn vrouw is Pools.)
Pochodzę z Warszawy, to stolica Polski. (Ik kom uit Warschau, dat is de hoofdstad van Polen.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Wijs de volgende woorden toe aan de juiste categorieën: landen en uitdrukkingen die gebruikt worden als we het hebben over afkomst.

Kraje

Wyrażenia używane przy mówieniu o pochodzeniu

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Turcja


Turkije

2

Anglia


Engeland

3

Meksyk


Mexico

4

Francja


Frankrijk

5

Być


Zijn

Ćwiczenie 5: Gespreksoefening

Instrukcja:

  1. Opisz narodowość każdej osoby. (Beschrijf de nationaliteit van elke persoon.)
  2. Powiedz, gdzie oni teraz mieszkają. (Zeg waar ze momenteel wonen.)
  3. Powiedz, gdzie mieszkasz. (Vertel waar je woont.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Eero jest z Francji.

Eero komt uit Frankrijk.

Ola pochodzi z Polski i mieszka w Londynie.

Ola komt uit Polen en ze woont in Londen.

Maria jest Hiszpanką.

Maria is Spaans.

Jan pochodzi z Holandii.

Jan komt uit Nederland.

Skąd jesteś?

Waar kom je vandaan?

Gdzie mieszkasz?

Waar woon je?

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Skąd ___?

(Waar ___?)

2. ___ z Polski.

(___ uit Polen.)

3. On ___ z Hiszpanii.

(Hij ___ uit Spanje.)

4. ___ w Warszawie.

(___ in Warschau.)

Oefening 8: Waar kom je vandaan?

Instructie:

Na imieninach poznaję nowego kolegę. On (Pochodzić - Czas teraźniejszy) z Hiszpanii, ale teraz (Mieszkać - Czas teraźniejszy) w Warszawie. Ja (Pochodzić - Czas teraźniejszy) z Polski i też (Mieszkać - Czas teraźniejszy) w Warszawie. Pytam go: „Skąd (Być - Czas teraźniejszy) ?” On uśmiecha się i mówi, że jest bardzo szczęśliwy tutaj. Na koniec mówię: „Ja też (Być - Czas teraźniejszy) z Warszawy i bardzo lubię to miasto.”


Op een naamdag leer ik een nieuwe vriend kennen. Hij komt uit Spanje, maar woont nu in Warschau. Ik kom uit Polen en woon ook in Warschau. Ik vraag hem: "Waar kom jij vandaan?" Hij glimlacht en zegt dat hij hier erg gelukkig is. Tot slot zeg ik: "Ik kom ook uit Warschau en ik vind deze stad heel leuk."

Werkwoordschema's

Pochodzić - Komen

Czas teraźniejszy

  • ja pochodzę
  • ty pochodzisz
  • on/ona/ono pochodzi
  • my pochodzimy
  • wy pochodzicie
  • oni/one pochodzą

Mieszkać - Wonen

Czas teraźniejszy

  • ja mieszkam
  • ty mieszkasz
  • on/ona/ono mieszka
  • my mieszkamy
  • wy mieszkacie
  • oni/one mieszkają

Być - Zijn

Czas teraźniejszy

  • ja jestem
  • ty jesteś
  • on/ona/ono jest
  • my jesteśmy
  • wy jesteście
  • oni/one są

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.3.2 Gramatyka

Liczba i rodzaj gramatyczny

Aantal en grammaticaal geslacht


A1.3.3 Gramatyka

Mianownik liczby pojedynczej rzeczowników i przymiotników

De nominatieve enkelvoud van zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Pochodzić komen uit

Czas teraźniejszy

Pools Nederlands
(ja) pochodzę ik kom uit
(ty) pochodzisz jij komt uit
(on/ona/ono) pochodzi hij/zij/het komt uit
(my) pochodzimy wij komen uit
(wy) pochodzicie jullie komen uit
(oni/one) pochodzą zij komen uit

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Mieszkać wonen

Czas teraźniejszy

Pools Nederlands
(ja) mieszkam ik woon
(ty) mieszkasz jij woont
(on/ona/ono) mieszka hij/zij/het woont
(my) mieszkamy wij wonen
(wy) mieszkacie jullie wonen
(oni/one) mieszkają zij wonen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Lesoverzicht: Waar kom je vandaan? (Skąd jesteś?)

In deze les leer je hoe je in het Pools vraagt naar iemands afkomst en nationaliteit, en hoe je daarop antwoordt. Dit is een basisvaardigheid voor beginnende taalleerders (niveau A1) die gesprekken willen voeren over identiteit en herkomst.

Belangrijke uitdrukkingen en zinnen

  • Skąd jesteś? – Waar kom je vandaan?
  • Jestem z Polski. – Ik kom uit Polen.
  • On jest z Niemiec. – Hij komt uit Duitsland.
  • Czy jesteś Francuzem? – Ben jij Fransman?
  • My jesteśmy z Warszawy. – Wij komen uit Warschau.

Woordenschatclusters

De les onderscheidt twee belangrijke categorieën woorden om te onthouden:

  • Miejsca pochodzenia (Plaatsen van herkomst): Polska, Niemcy, Francja, Włochy, Hiszpania
  • Narodowości (Nationaliteiten): Polak, Niemiec, Francuz

Praktijkdialogen

Er zijn korte gesprekken die jou voorbereiden om op verschillende situaties te reageren, zoals bij een ontmoeting in een café, op het werk of op een universiteit. Voorbeelden:

  • Cześć, skąd jesteś? Jestem z Polski. A ty? Jestem z Niemiec.
  • Dzień dobry, czy jesteś Polakiem? Tak, jestem Polakiem.
  • Pracujemy razem, a skąd jesteś? Jestem z Hiszpanii.

Werkwoord być (zijn) en basisgrammatica

Een belangrijk werkwoord in deze les is być, met de tegenwoordige tijdsvormen zoals jestem, jesteś, jest, jesteśmy. Hiermee kun je jezelf voorstellen en vragen stellen over afkomst. Ook leer je het werkwoord mieszkać (wonen) in de tegenwoordige tijd.

Culturele en taalkundige bijzonderheden

In het Pools veranderen woorden bij nationaliteit vaak van vorm afhankelijk van grammaticale functie en geslacht, wat in het Nederlands veel minder voorkomt. Zo is "Polak" de mannelijke vorm voor "Pool" en "Polka" de vrouwelijke. Vragen over nationaliteit worden direct gesteld met de vorm van het werkwoord "zijn" (czy jesteś Francuzem?). Het gebruiken van de juiste vorm is cruciaal voor duidelijkheid.

In het Nederlands vragen we meestal "Waar kom je vandaan?" of "Welke nationaliteit heb je?". Het Pools gebruikt meer variatie en naamvallen, wat extra aandacht vraagt voor correcte vervoegingen en uitgangen.

Nuttige Poolse zinnen met Nederlandse vertaling

  • Skąd jesteś? – Waar kom jij vandaan?
  • Jestem z Polski. – Ik kom uit Polen.
  • Czy jesteś Francuzem? – Ben jij Fransman?
  • On jest moim kolegą. – Hij is mijn vriend/collega.
  • My jesteśmy z Warszawy. – Wij komen uit Warschau.

Deze les helpt je vertrouwen te krijgen in het voeren van kleine gesprekken over team, afkomst en identiteit. Probeer de zinnen hardop te oefenen en let goed op de werkwoordsvormen.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏