A1.22: Lichaamsdelen

Części ciała

In deze les leer je Poolse woordenschat over lichaamsdelen zoals g42owa (hoofd) en r19ka (hand), en gezondheidstermen als bole07 (pijn) en gor05czka (koorts). Je oefent praktische zinnen om pijn te beschrijven en bij een dokter te communiceren.

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
cię | Gdzie | głowa? | boli
Gdzie boli cię głowa?
(Waar doet je hoofd pijn?)
2.
pracy. | Moje ręce | są bardzo | zmęczone po
Moje ręce są bardzo zmęczone po pracy.
(Mijn handen zijn erg moe na het werk.)
3.
pokazać | kolano? | możesz | swoje | mi | Czy
Czy możesz pokazać mi swoje kolano?
(Kun je me je knie laten zien?)
4.
piersiowej. | i ból | w klatce | Mam gorączkę
Mam gorączkę i ból w klatce piersiowej.
(Ik heb koorts en pijn op de borst.)
5.
rano. | Lubię | myć | twarz | codziennie
Lubię myć twarz codziennie rano.
(Ik vind het leuk om mijn gezicht elke ochtend te wassen.)
6.
brzuch, muszę | lekarza. | iść do | Boli mnie
Boli mnie brzuch, muszę iść do lekarza.
(Mijn buik doet pijn, ik moet naar de dokter.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Boli mnie głowa, muszę odpocząć. (Ik heb hoofdpijn, ik moet uitrusten.)
Proszę, dotknij mojej ręki, czy czujesz ból? (Raak alsjeblieft mijn hand aan, voel je pijn?)
Mam gorączkę i nie czuję się dobrze. (Ik heb koorts en ik voel me niet goed.)
Moje nogi są zmęczone, posadzę się na chwilę. (Mijn benen zijn moe, ik ga even zitten.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Wijs de gegeven woorden toe aan de juiste categorieën om het onthouden van lichaamsdelen en basisuitdrukkingen gerelateerd aan gezondheid te vergemakkelijken.

Części ciała

Zwroty związane ze zdrowiem

Ćwiczenie 4: Gespreksoefening

Instrukcja:

  1. Noem de lichaamsdelen. (Noem de lichaamsdelen.)
  2. Beschrijf waar het pijn doet. (Beschrijf waar het pijn doet.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Stopa ma pięć palców.

Een voet heeft vijf tenen.

Głowa ma oczy, uszy, nos i usta.

Het hoofd heeft ogen, oren, een neus en een mond.

Boli mnie szyja.

Mijn nek doet pijn.

Plecy są połączone z szyją.

De rug is verbonden met de nek.

...

Oefening 5: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 6: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Rano zawsze _____ ręce, zanim zjem śniadanie.

(Ik _____ altijd mijn handen voordat ik ontbijt.)

2. Czy często _____ cię nogi po pracy?

(Heb je vaak _____ aan je benen na het werk?)

3. _____ na spacer z przyjaciółmi wieczorem.

(Ik _____ 's avonds wandelen met vrienden.)

4. Moja mama pyta, czy _____ się lepiej po chorobie.

(Mijn moeder vraagt of ik me _____ beter voel na de ziekte.)

Oefening 7: Bezoek aan de dokter en beschrijving van de pijn

Instructie:

Dzisiaj rano (Obudzić się - Czas przeszły) się z bólem głowy. Po śniadaniu (Dzwonić - Czas przeszły) do lekarza i powiedziałem, że coś mnie (Boleć - Czas teraźniejszy) . Lekarz pytał, gdzie dokładnie mnie (Boleć - Czas teraźniejszy) , a ja (Pokazać - Czas przeszły) mu swój brzuch oraz rękę. Potem on (Zalecić - Czas przeszły) , żebym dużo odpoczywał i pił dużo wody.


Vanmorgen ben ik wakker geworden met hoofdpijn. Na het ontbijt heb ik naar de dokter gebeld en gezegd dat er iets pijn doet. De dokter vroeg waar het precies pijn deed, en ik wees hem op mijn buik en hand. Daarna raadde hij aan veel te rusten en veel water te drinken.

Werkwoordschema's

Obudzić się - Wakker worden

Czas przeszły

  • ja obudziłem się
  • ty obudziłeś się
  • on/ona/ono obudził się
  • my obudziliśmy się
  • wy obudziliście się
  • oni/one obudzili się

Dzwonić - Bellen

Czas przeszły

  • ja zadzwoniłem
  • ty zadzwoniłeś
  • on/ona/ono zadzwonił
  • my zadzwoniliśmy
  • wy zadzwoniliście
  • oni/one zadzwonili

Boleć - Pijn doen

Czas teraźniejszy

  • ja bolę
  • ty bolisz
  • on/ona/ono boli
  • my bolimy
  • wy boliście
  • oni/one bolą

Pokazać - Wijzen

Czas przeszły

  • ja pokazałem
  • ty pokazałeś
  • on/ona/ono pokazał
  • my pokazaliśmy
  • wy pokazaliście
  • oni/one pokazali

Zalecić - Aanraden

Czas przeszły

  • ja zaleciłem
  • ty zaleciłeś
  • on/ona/ono zalecił
  • my zaleciliśmy
  • wy zaleciliście
  • oni/one zalecili

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Pools oefenen? Dat is mogelijk! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Lichaamsdelen en Gezondheid in het Pools – Les A1

Deze les behandelt basiswoorden en zinnen rondom lichaamsdelen en gezondheidsproblemen in het Pools. Het is bedoeld voor beginners op niveau A1, die willen leren hoe ze over pijnklachten en lichaamsdelen kunnen praten. Je leert niet alleen woorden zoals głowa (hoofd), ręka (hand), kolano (knie), klatka piersiowa (borstkas) en brzuch (buik), maar ook hoe je eenvoudige zinnen maakt om pijn uit te drukken, bijvoorbeeld Boli mnie głowa (Ik heb hoofdpijn) of Muszę iść do lekarza (Ik moet naar de dokter).

Belangrijke Woordgroepen

  • Części ciała (Lichaamsdelen): głowa, ręka, oko (oog), nogi (benen), usta (mond)
  • Zwroty związane ze zdrowiem (Gezondheidsuitdrukkingen): boleć (pijn hebben), kaszel (hoest), gorączka (koorts)

Praktische Zinnen en Dialogen

De les bevat nuttige voorbeeldzinnen zoals Gdzie boli cię głowa? (Waar doet je hoofd pijn?), Czy możesz pokazać mi swoje kolano? (Kun je me je knie laten zien?), en Proszę, dotknij mojej ręki, czy czujesz ból? (Raak alsjeblieft mijn hand aan, voel je pijn?). Er zijn ook dialogoefeningen voor situaties zoals een doktersbezoek, een gesprek met een vriend en een apotheekbezoek, waarmee je gesprekvaardigheid in alledaagse contexten traint.

Werkwoordsvervoegingen

Je oefent met eenvoudige werkwoordsvormen, zoals myć (wassen), boleć (pijn doen), en chodzić (lopen), waaronder tegenwoordige tijdsvormen passend bij het thema. Voorbeelden zijn Rano zawsze myję ręce (Ik was altijd mijn handen 's ochtends) en Czy często bolą cię nogi? (Heb je vaak pijn in je benen?).

Korte Verhaal en Verleden Tijd

Er is een kort verhalende tekst over een doktersbezoek waarin werkwoorden in de verleden tijd worden gebruikt, bijvoorbeeld obudziłem się (ik werd wakker), zadzwoniłem (ik belde), en pokazałem (ik liet zien), wat helpt om basisverledentijdsvormen te begrijpen binnen persoonlijke ervaringen.

Verschillen tussen het Nederlands en Pools

Een opvallend verschil is dat het Pools een rijkere verbuiging kent voor zelfstandige naamwoorden en werkwoorden dan het Nederlands. Bijvoorbeeld het werkwoord boleć (pijn doen) kan verschillende vormen aannemen afhankelijk van het onderwerp, zoals boli (hij/zij/het doet pijn) en bolą (zij doen pijn). Ook worden nadrukken op de woordvolgorde in Poolse zinnen anders gebruikt dan in het Nederlands, waardoor het leren van standaardzinnen erg helpt.

Enkele nuttige Poolse uitdrukkingen met Nederlandse equivalenten zijn:

  • Boli mnie... – Ik heb pijn in...
  • Muszę iść do lekarza. – Ik moet naar de dokter gaan.
  • Jak się czujesz? – Hoe voel je je?
  • Dzień dobry, boli mnie ręka. – Goedendag, mijn hand doet pijn.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏