Leer in deze les hoe je kalenderdata en feestdagen in het Nederlands benoemt en gebruikt. Oefen met het formuleren van datums, afspraken plannen en praten over feestdagen zoals Kerstmis en Oud en Nieuw. De les bevat praktische dialogen, clustering van woordgroepen en werkwoordsoefeningen met 'plannen' in de tegenwoordige tijd, waardoor je zelfstandig over tijdsaanduidingen en feestdagen kunt communiceren.
Luister- en leesmateriaal
Oefen woordenschat in context met echte materialen.
Woordenschat (13) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Zet de woorden in de juiste groep: Feestdagen of Tijdsaanduidingen.
Feestdagen
Tijdsaanduidingen
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
De agenda
De agenda
2
Pinksteren
Pinksteren
3
Kerstmis
Kerstmis
4
De feestdag
De feestdag
5
Oud en nieuw
Oud en nieuw
Oefening 5: Gespreksoefening
Instructie:
- Noem de naam van de feestdag en de datum. (Noem de naam van de feestdag en de datum ervan.)
- Wat zijn je plannen voor de feestdagen? Met wie ga je ze doorbrengen? (Wat zijn je plannen voor de feestdagen? Met wie ga je het doorbrengen?)
- Welke dag is het vandaag? (Welke dag is het vandaag?)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ik _____ een vakantie in juli.
2. Wij _____ een feest op 5 juli 2025.
3. Jij _____ de vergadering voor volgende week.
4. Zij _____ altijd haar afspraken goed in de agenda.
Oefening 8: Plannen voor de feestdagen
Instructie:
Werkwoordschema's
Plannen - Plannen
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
- ik plan
- jij plant
- hij/zij/het plant
- wij plannen
- jullie plannen
- zij plannen
Vallen - Vallen
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
- ik val
- jij valt
- hij/zij/het valt
- wij vallen
- jullie vallen
- zij vallen
Oefening 9: Hoe formuleer je de datum?
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Hoe formuleer je de datum?
Toon vertaling Toon antwoordenop 5 juli 2025, op, in, op 10 maart, op 31 december 2023
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Plannen plannen Delen Gekopieerd!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) plan | (ik) plan |
(jij) plant / plan je | (jij) plant / plan je |
(hij/zij/het) plant | (hij/zij/het) plant |
(wij) plannen | (wij) plannen |
(jullie) plannen | (jullie) plannen |
(zij) plannen | (zij) plannen |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Kalenderdata en feestdagen in het Nederlands
In deze les leer je hoe je datums en feestdagen correct formuleert en benoemt in het Nederlands. We behandelen eenvoudige zinnen voor het plannen van afspraken, het spreken over vakanties en het benoemen van belangrijke feestdagen zoals Kerstmis en Oud en Nieuw. Voorbeelden zoals "Ik plan een afspraak op maandag 3 april" en "Kerstmis is op 25 december" laten zien hoe je tijdsaanduidingen gebruikt in alledaagse situaties.
Feestdagen en tijdsaanduidingen
Je leert woorden benoemen die horen bij feestdagen, zoals Kerstmis, Nieuwjaar en Pasen, en tijdsaanduidingen zoals de datum, de kalender en het weekend. Door middel van clusteringsoefeningen kun je deze woordgroepen goed onderscheiden.
Praktische dialogen
De les bevat dialogen om een afspraak te plannen, te praten over feestdagen met collega’s en het organiseren van evenementen. Zo oefen je zinnen als "Wanneer is de vergadering?" en "Het feest is op vrijdag 12 mei." Dit vergroot je vertrouwen in het gebruiken van data in communicatie.
Werkwoord 'plannen'
Verder oefenen we met het werkwoord plannen in de onvoltooid tegenwoordige tijd, waarmee je je afspraken en activiteiten kunt beschrijven. Bijvoorbeeld: "Ik plan een vakantie in juli" en "Zij plant altijd haar afspraken goed in de agenda." Dit is belangrijk om over toekomstige gebeurtenissen te spreken.
Verschillen tussen instructies en Nederlands
In het Nederlands zeg je vaak "op maandag 3 april" om een datum aan te geven, met 'op' als voorzetsel. Dit is anders dan in het Engels waar je misschien zegt "on Monday, April 3rd." Ook gebruikt het Nederlands vaste uitdrukkingen zoals "een afspraak maken" of "een evenement organiseren." Woorden zoals het weekend worden als tijdsaanduiding gebruikt en zijn belangrijk om de planning goed te begrijpen.
Samenvatting belangrijke woorden en zinnen
- de feestdag (bijv. Kerstmis, Pasen)
- de datum (bijv. 25 december)
- afspraak plannen (bijv. "Ik plan een afspraak op maandag 3 april.")
- het weekend (bijv. "We gaan in het weekend naar het park.")
- plannen (werkwoord, bijv. "Wij plannen een feest op 5 juli 2025.")