A1.14: Kalenderdata en feestdagen

Kalenderdatums en feestdagen

Leer in deze les hoe je kalenderdata en feestdagen in het Nederlands benoemt en gebruikt. Oefen met het formuleren van datums, afspraken plannen en praten over feestdagen zoals Kerstmis en Oud en Nieuw. De les bevat praktische dialogen, clustering van woordgroepen en werkwoordsoefeningen met 'plannen' in de tegenwoordige tijd, waardoor je zelfstandig over tijdsaanduidingen en feestdagen kunt communiceren.

Luister- en leesmateriaal

Oefen woordenschat in context met echte materialen.

Woordenschat (13)

 De agenda: De agenda (Nederlands)

De agenda

Show

De agenda Show

 De datum: De datum (Nederlands)

De datum

Show

De datum Show

 De feestdag: De feestdag (Nederlands)

De feestdag

Show

De feestdag Show

 De vakantie: De vakantie (Nederlands)

De vakantie

Show

De vakantie Show

 De week: De week (Nederlands)

De week

Show

De week Show

 Het weekend: Het weekend (Nederlands)

Het weekend

Show

Het weekend Show

 De kalender: De kalender (Nederlands)

De kalender

Show

De kalender Show

 Kerstmis: Kerstmis (Nederlands)

Kerstmis

Show

Kerstmis Show

 Oud en nieuw: Oud en nieuw (Nederlands)

Oud en nieuw

Show

Oud en nieuw Show

 Nieuwjaar: Nieuwjaar (Nederlands)

Nieuwjaar

Show

Nieuwjaar Show

 Pasen: Pasen (Nederlands)

Pasen

Show

Pasen Show

 Pinksteren: Pinksteren (Nederlands)

Pinksteren

Show

Pinksteren Show

 Plannen (plannen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Plannen

Show

Plannen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
een afspraak | agenda. | 3 april | in mijn | Op maandag | heb ik
Op maandag 3 april heb ik een afspraak in mijn agenda.
2.
begint op | ernaar uit. | 2025 en | 5 juli | De vakantie | ik kijk
De vakantie begint op 5 juli 2025 en ik kijk ernaar uit.
3.
belangrijke feestdag | is een | Kerstmis is | in Nederland. | december; dat | op 25
Kerstmis is op 25 december; dat is een belangrijke feestdag in Nederland.
4.
12 juli. | is het | is donderdag | vandaag? Het | Welke datum
Welke datum is het vandaag? Het is donderdag 12 juli.
5.
jaar. | plannen veel | doelen voor | mensen hun | In januari | het nieuwe
In januari plannen veel mensen hun doelen voor het nieuwe jaar.
6.
december 2023 | mijn familie. | vier ik | Op 31 | nieuw met | oud en
Op 31 december 2023 vier ik oud en nieuw met mijn familie.

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Ik plan een afspraak op maandag 3 april.
Kerstmis is op 25 december.
We hebben vakantie in juli.
Op 31 december 2023 vieren we Oud en Nieuw.

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Zet de woorden in de juiste groep: Feestdagen of Tijdsaanduidingen.

Feestdagen

Tijdsaanduidingen

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

De agenda


De agenda

2

Pinksteren


Pinksteren

3

Kerstmis


Kerstmis

4

De feestdag


De feestdag

5

Oud en nieuw


Oud en nieuw

Oefening 5: Gespreksoefening

Instructie:

  1. Noem de naam van de feestdag en de datum. (Noem de naam van de feestdag en de datum ervan.)
  2. Wat zijn je plannen voor de feestdagen? Met wie ga je ze doorbrengen? (Wat zijn je plannen voor de feestdagen? Met wie ga je het doorbrengen?)
  3. Welke dag is het vandaag? (Welke dag is het vandaag?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Kerstmis is op vijfentwintig december.

Zomervakantie is in juli en augustus.

Pasen valt altijd op een andere datum.

Ik ben van plan om kerst met mijn familie te vieren.

Ik ga nieuwjaar vieren met mijn vrienden.

Vandaag is het veertiende februari 2025.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ik _____ een vakantie in juli.


2. Wij _____ een feest op 5 juli 2025.


3. Jij _____ de vergadering voor volgende week.


4. Zij _____ altijd haar afspraken goed in de agenda.


Oefening 8: Plannen voor de feestdagen

Instructie:

Deze week (Plannen - OTT) ik een weekend met mijn familie. We (Plannen - OTT) om op zaterdag samen te koken en op zondag naar het park te gaan. Mijn vrouw (Plannen - OTT) ook haar werk zodat ze die week vrij is. We (Plannen - OTT) onze vakantie in mei, omdat Pasen dan in april (Vallen - OTT) . Ik (Plannen - OTT) altijd onze agenda goed, zodat iedereen tijdens Oud en Nieuw tijd heeft voor elkaar.


Deze week plan ik een weekend met mijn familie. We plannen om op zaterdag samen te koken en op zondag naar het park te gaan. Mijn vrouw plant ook haar werk zodat ze die week vrij is. We plannen onze vakantie in mei, omdat Pasen dan in april valt. Ik plan altijd onze agenda goed, zodat iedereen tijdens Oud en Nieuw tijd heeft voor elkaar.

Werkwoordschema's

Plannen - Plannen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik plan
  • jij plant
  • hij/zij/het plant
  • wij plannen
  • jullie plannen
  • zij plannen

Vallen - Vallen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

  • ik val
  • jij valt
  • hij/zij/het valt
  • wij vallen
  • jullie vallen
  • zij vallen

Oefening 9: Hoe formuleer je de datum?

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Hoe formuleer je de datum?

Toon vertaling Toon antwoorden

op 5 juli 2025, op, in, op 10 maart, op 31 december 2023

1.
Wij vieren Pasen ... april.
(Wij vieren Pasen in april.)
2. 10/03:
Wij plannen een reis ... de zomer.
(Wij plannen een reis in de zomer.)
3.
De vakantie begint ... zaterdag.
(De vakantie begint op zaterdag.)
4. 10/03:
Mijn verjaardag is ....
(Mijn verjaardag is op 10 maart.)
5. 05/07/2025:
Het evenement is ....
(Het evenement is op 5 juli 2025.)
6.
Ik ben geboren ... 2001.
(Ik ben geboren in 2001.)
7.
De afspraak is ... woensdag.
(De afspraak is op woensdag.)
8. 31/12/2023:
Het feest is ....
(Het feest is op 31 december 2023.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.14.2 Grammatica

Hoe formuleer je de datum?

Hoe formuleer je de datum?


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Plannen plannen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) plan (ik) plan
(jij) plant / plan je (jij) plant / plan je
(hij/zij/het) plant (hij/zij/het) plant
(wij) plannen (wij) plannen
(jullie) plannen (jullie) plannen
(zij) plannen (zij) plannen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Kalenderdata en feestdagen in het Nederlands

In deze les leer je hoe je datums en feestdagen correct formuleert en benoemt in het Nederlands. We behandelen eenvoudige zinnen voor het plannen van afspraken, het spreken over vakanties en het benoemen van belangrijke feestdagen zoals Kerstmis en Oud en Nieuw. Voorbeelden zoals "Ik plan een afspraak op maandag 3 april" en "Kerstmis is op 25 december" laten zien hoe je tijdsaanduidingen gebruikt in alledaagse situaties.

Feestdagen en tijdsaanduidingen

Je leert woorden benoemen die horen bij feestdagen, zoals Kerstmis, Nieuwjaar en Pasen, en tijdsaanduidingen zoals de datum, de kalender en het weekend. Door middel van clusteringsoefeningen kun je deze woordgroepen goed onderscheiden.

Praktische dialogen

De les bevat dialogen om een afspraak te plannen, te praten over feestdagen met collega’s en het organiseren van evenementen. Zo oefen je zinnen als "Wanneer is de vergadering?" en "Het feest is op vrijdag 12 mei." Dit vergroot je vertrouwen in het gebruiken van data in communicatie.

Werkwoord 'plannen'

Verder oefenen we met het werkwoord plannen in de onvoltooid tegenwoordige tijd, waarmee je je afspraken en activiteiten kunt beschrijven. Bijvoorbeeld: "Ik plan een vakantie in juli" en "Zij plant altijd haar afspraken goed in de agenda." Dit is belangrijk om over toekomstige gebeurtenissen te spreken.

Verschillen tussen instructies en Nederlands

In het Nederlands zeg je vaak "op maandag 3 april" om een datum aan te geven, met 'op' als voorzetsel. Dit is anders dan in het Engels waar je misschien zegt "on Monday, April 3rd." Ook gebruikt het Nederlands vaste uitdrukkingen zoals "een afspraak maken" of "een evenement organiseren." Woorden zoals het weekend worden als tijdsaanduiding gebruikt en zijn belangrijk om de planning goed te begrijpen.

Samenvatting belangrijke woorden en zinnen

  • de feestdag (bijv. Kerstmis, Pasen)
  • de datum (bijv. 25 december)
  • afspraak plannen (bijv. "Ik plan een afspraak op maandag 3 april.")
  • het weekend (bijv. "We gaan in het weekend naar het park.")
  • plannen (werkwoord, bijv. "Wij plannen een feest op 5 juli 2025.")

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏